Historie
“Opgraving naar eergisteren”
Zo betitelde een journalist in februari 2000 ons onderzoek naar de resten van de voormalige synagoge aan de Kwekelstraat in Gorinchem. Het was voor ons de eerste keer dat we bewust op zoek gingen naar een gebouw dat op dat moment nog geen vijftig jaar geleden was afgebroken. Bewust, want behalve het handjevol foto’s dat u op deze website vindt en het bouwbestek, herinnert er in Gorinchem nauwelijks nog iets aan het bestaan van dit joodse kerkgebouw. De synagoge werd in 1958 in het kader van de stadssanering gesloopt. De Joodse gemeenschap was na de Tweede Wereldoorlog zodanig gedecimeerd dat het voor de enkele nabestaanden niet meer haalbaar bleek het kerkgebouw in stand te houden. Het vrijgekomen terrein werd de daarop volgende 42 jaar bestemd als parkeerplaats.
Winkels
Het voornemen van projectontwikkelaar ING-Vastgoed om het terrein te bebouwen met winkels was de aanleiding om een nader onderzoek in te stellen. We hoopten aan de hand van mogelijk nog aanwezige funderingsresten de plattegrond van het kerkgebouw te kunnen herleiden. Ondanks dat een belangrijk deel van de grondsporen in 1958 door toedoen van de slopers verdwenen was, hebben we toch voldoende gegevens kunnen verzamelen. Hoogtepunt van het onderzoek was de vondst van het rituele bad (mikwe), dat vrijwel ongeschonden nog aanwezig bleek. Na overleg met alle betrokkenen werd besloten het mikwe op het terrein te behouden en in de nieuwbouw op te nemen. Het bad moest daarvoor wel enkele meters verplaatst worden, omdat het anders de fundering van de nieuwbouw zou kruisen.
Eerste Joden in Gorinchem
Hoe lang er Joden gevestigd waren in Gorinchem is niet precies bekend. Duidelijk is in ieder geval dat in 1686 een Jood zich liet beëdigen als poorter. In de loop van de 18e eeuw vestigden zich sporadisch nieuwe Joodse burgers in de stad die allen de zogenaamde Jodeneed aflegden. Door de raad van de Bataafse Republiek werd deze eed en achterstelling afgeschaft en werden de Joden gelijkgesteld als Bataafs burger. Het oudste bewijs van een bestaan van een kille in Gorinchem is de inschrijving van Salomon, zoon van Levi Mozes Hartog en Saartje Salomon in 1787 in het geboorteregister van de Hoogduitsche of Israëlitische Gemeente binnen Gorinchem. In 1788 vestigen zich 6 Joodse burgers in de stad, evenveel als in de voorgaande 102 jaar ! Deze plotselinge toename was mogelijk het gevolg van een veranderende politiek die door het stadsbestuur gevoerd werd ten aanzien van de joden en waarvan het geboorteregister een eerste bewijs is.
In 1795 volgde het verzoek van de Joodse ingezetenen om hun doden binnen of nabij Gorinchem te begraven. Voor die tijd dienden de overledenen nog dezelfde dag naar de begraafplaats in Leerdam gebracht te worden. Het verzoek van de joodse gemeente was klaarblijkelijk ingewilligd want tussen 1803 en 1811 werden er Joden begraven op de stadswal. De precieze locatie van deze begraafplaats is niet meer bekend maar mogelijk komen bastion IV of bastion V voor de plaats in aanmerking. Langzaam maar zeker weten de joden aan het einde van de 18e en het begin van de 19e eeuw hun plaats te verwerven als burgers van de stad Gorinchem. In 1809 bezat de Hollandsch Hoogduitsch-Israëlitische Gemeente niet minder dan 78 leden hetgeen een aanzienlijke vooruitgang was ten opzichte van 1788.
Na 1814 ressorteerde Gorinchem onder de hoofdsynagoge van Rotterdam. In hetzelfde jaar wist men ook een nieuwe en ruimere begraafplaats buiten de wallen aan de Arkelsedijk te verwerven. In Gorinchem ontbrak echter een vaste ontmoetingsplaats. Een synagoge bestond niet, hoewel men die op grond van de grootte van de gemeente of kille al geruime tijd had kunnen inrichten. Een joodse godsdienstoefening vereist een minimum van tien mannen (de zogenaamde minjan) en die omvang bezat de kille al bijna 20 jaar.
Het is niet duidelijk waar tot aan die tijd de eredienst binnen de stad werd uitgevoerd. Men slaagde er uiteindelijk in om een verlaten kerk op een achtererf aan de Havendijk te kopen en op 20 juni 1817 kon men de eerste synagoge inwijden. De kerk bleek een bouwval en na 20 jaar besloot de ondertussen aardig in omvang toegenomen kille om te zien naar een andere locatie om een nieuwe synagoge te kunnen bouwen.
Met subsidies van rijk en gemeente en een inzameling onder de eigen leden lukte het om in 1840 voor f. 6.938,40 twee percelen aan de Kwekelstraat te kopen waar uiteindelijk in 1841 een geheel nieuw gebouw zou verrijzen dat in 1842 (5602) door de Rotterdamse opperrabbijn Emanuel ben Chajim Löwenstam met groot ceremonieel kon worden ingewijd. Het was een waardig gebouw waar de 130 leden met recht trots op konden zijn. De oude woning die op het perceel ten oosten van de synagoge stond knapte men op en richtte men in als Hebreeuwse school. De afgelegen locatie op het achtererf aan de Havendijk was ingeruild voor een plaats tussen de andere kerken in het hart van Gorinchem die de geaccepteerde positie van de Joodse Gorcumers onderstreepte.
In 1902 werd een nieuw pand aan de westzijde van de synagoge gebouwd (tegenwoordig Kwekelstraat 24 – 26). Het bestond uit een beneden- en bovenwoning, onder andere huisvesting biedend aan de families Kalker, De Leeuw, Meijer en Poons. Ook werd hier een nieuw badhuis ingericht. Hoe lang dit bad nog is gebruikt is niet bekend. Hoewel dit pand ondertussen een aantal keren werd verbouwd, is het aannemelijk dat het bad zich nog onder de opkamer in de woning bevindt.
De synagoge aan de Kwekelstraat was in gebruik tussen 1842 en ca. 1950. Na de 2e wereldoorlog en de deportaties waren er niet voldoende Joden teruggekeerd om de kille in stand te houden. In 1955 verkocht men het gebouw en het bijbehorende schooltje aan de gemeente. De gemeente sloopte de afgetakelde synagoge in maart 1958. In het kader van stadssanering en de bouw van het theater de Nieuwe Doelen moest het gebouw wijken. De daarop volgende 42 jaar deed het terrein dienst als parkeerplaats. Van het gebouw is niet veel bewaard gebleven. Er rest nog een windvaan met het jaartal 5601 (1842), twee herinneringsstenen uit de gevel en drie gebrandschilderde glas in lood ramen die in het depot van het Gorcums Museum verblijven.
Bestek
4 Junij 1841 Aanbesteding onder hoogere Goedkeuring
Heden den veertienden Junij des jaars achttien honderd een en veertig, des middags, in de herberg van Reinier Savelsberg, op den Langendijk, te Gorinchem,
Ten verzoeke en bijwezen van de Heeren Enoch van der Sluis, Izaäk Hijmans, en Nathan van Straten, allen kooplieden, wonende te Gorinchem, ten deze in hunne betrekking, de eerstgemelde van ouderling, de tweedegemelde van Manhichopzigter, en de laatstgemelde van penningmeester, te zamen uitmakende het Kollegie van Manhigim der Ring Sijnagoge van de Israelitische Gemeente te Gorinchem, en alzoo voor en namens dezelve Gemeente.
Heb ik Cornelis Gerardus Boonzajer, openbaar notaris, residerende te Gorinchem, geadsisteerd met den heer Cornelis Meuleman, Griffier bij het kantongeregt, en Machiel Valke, Deurwaarder, beiden wonende te Gorinchem, als hiertoe verzochte getuigen, in het openbaar, ter aanbesteding en aanneming aangeboden het nagemelde werk, en zulks naar en volgens het daarvan door de Heeren Besteders opgemaakt bestek en voorwaarden van besteding te Gorinchem geteekend den elfden Junij achttien honderd een en veertig, Nummer drie honderd acht en twintig, zeven en een kward blad, zonder renvoijen, geregistreerd te Gorinchem den elfden Junij achttien honderd een en veertig, deel een en twintig, folio dertig recto, vak een, ontvangen voor regt met de acht en dertig opcenten, eene gulden tien en een halve cents, door den ontvanger geteekend Rom, aan deze minuut gehecht en zulks daarop vermeld, en welke voorwaarden worden gehouden als in deze geheel te zijn ingevoegd en waartoe bij deze wordt verwezen.
Tot welke bedoelde aanbesteding overgaande, zoo zijn tot hetzelve einde aangeboden :
Het bouwen eener geheel nieuwe kerk, benevens eene badkamer en konsistorie, alles te plaatsen op een terrein, aan den Blijdenhoek of Kwekelstraat, achter de vijf maagden, naast de voormalige of oude stads burgerschool te Gorinchem, mitsgaders het doen van eenige reparatien aan het daarnaast staande huis, met al de daartoe benoodigde bouwstoffen en leverantiën er onder begrepen.
Hetzelve werk is, onder nadere approbatie, zoo van Heeren Besteders, als van het Gouvernement dezer landen, aangenomen door Jan van Dooremaalen, metselaar, wonende te Gorinchem, voor en om de som van vier duizend drie honderd en negentig guldens.
En heeft, na gedane voorlezing, alhier geteekend.
(w.g.) J. van Dooremaalen
Aldus in het openbaar gedaan, aanbesteed en gepasseerd te Gorinchem, ter plaatse, dage, door, voor en in tegenwoordigheid als in het hoofd dezes gemeld, en, na gedane voorlezing, hebben de aannemer hiervoren onder zijn parceel, alsmede de besteders, getuigen en Notaris Boonzajer, aan het einde dezer minuut, gebleven onder denzelven Notaris geteekend.
(w.g.)
E. van der Sluis
I. Hijmans
N. van Straten
M. Valke
C. Meuleman
C.G. Boonzajer
Bestek, waarna het Kerkbestuur der Israelitische Gemeente te Gorinchem, ten overstaan van eenen daartoe bevoegden Ambtenaar publiek zal aanbesteden het bouwen eener geheel nieuwe kerk, benevens eene badkamer en Konsistorie, alles te plaatsen op een terrein aan den Blijdenhoek of Kwekelstraat, achter de Vijf Maagden, naast de voormalige of oude Stads burgerschool te Gorinchem, mitsgaders het doen van eenige reparatien aan het daarnaast staande huis, met al de daartoe benoodigde bouwstoffen en leverantien er onder begrepen en hiernader omschreven.
Artikel 1 Beschrijving van het werk
De maat in dit bestek voorkomende is de Nederlandsche el, verdeeld in palmen, duimen en strepen, het gewigt het Nederlandsche pond.
Artikel 2
De lengte van het kerkgebouw is binnenwerks lang elf ellen en breed zes ellen. De badkamer binnenwerks drie ellen, en vijftig duimen lang en breed drie el, vijftig duimen. De Konsistorie binnenwerks lang drie ellen, vijftig duimen en breed drie ellen, vijftig duimen. De verdeelingen zullen geschieden naar de plattegrond en opstandsteekeningen en volgens de uitslagen op de ware grootte, welke daarvan voorhanden zijn.
Artikel 3
In de doorsnede over de lijn a‑b zijn de zijgevels op den beganen grond der kerk ter zwaarte van een en een halve steen, en in de doorsnede over de lijn c‑d, zijn het vóór- en achterfront mede op den beganen grond ter zwaarte van een halve mopsteen. De hoogte der muurwerken zijn uit de vloer der kerk gemeten tot den bovenkant der muurplaat zes ellen, vijftig duimen.
Artikel 4
De begane grond in de kerk, die der badkamer en konsistorie, zullen twintig duimen hooger zijn, dan de kruin der thans aanwezige Straat.
Artikel 5 Graven der Fondamenten
De aannemer zal de noodige ontgraving voor de fondamenten moeten doen, en wel na de plattegrondsteekening, zeven palmen dieper dan de kruin der straat, tot zoodanige breedte, dat de fondamenten daarin ongehinderd kunnen gelegd worden. Indien bevonden wordt, dat de grond voor het daarstellen van het voorschreven gebouw, niet voldoende was, zal de aannemer op order van de Heeren Besteders of een daartoe gesteld persoon, aan de vier hoeken der gegravene sleuf, zooveel maste palen in den grond heijen met de benoodigde dennen kepsen en platen daarop, als hem zal worden geordonneerd. Iedere paal lang drie ellen, zwaar op den kop twintig duimen diameter en aan den punt veertien ad vijftien duimen, waarvoor alsdan aan den aannemer extra zal worden betaald vijf gulden voor iedere paal, de leverancier en het arbeidsloon daaronder begrepen.
Artikel 6 Fondamenten
Alvorens met het metselwerk te beginnen, zal de aannemer in de fondamentssleuven brengen eene laag steenpuin, ter genoegzame breedte, dik twaalf duimen ; dezelve goed vast aanstampen en met drie duimen dikte zand overdekken.
De fondamenten voor de kerk aan te leggen ter zwaarte van drie en een halve mopsteenen ; de twee eerste lagen in zand, dezelve goed in te wasschen en de overigen in kalkmortel steen op te metselen, om de twee palmen hoogte aan iedere zijde een klezoor te versnijden en zoodanig te bewerken, dat gemelde muren op de hoogte van twintig duimen onder den kruin der straat nog twee steenen zwaarte behouden.
De regtstandsmuren der kerk dan verder op te werken ter zwaarte van een en een halve steen met besten hardgraauw in sterken basterd tras, tot de hoogte van vijftig duimen beneden den kruin der straat.
De fondamenten der badkamer en konsistorie, waarvan de regtstanden moeten opgaan van één steen, aan te leggen ter zwaarte van één en één halve steen en ter hoogte van zes lagen of dertig duimen.
De separatie muur, waarvan het regtstand moet opgaan van een halve steen, aan te leggen ter zwaarte van één steen en ter hoogte van vier lagen of twintig duimen in kalkmortel en even zooals van de fondamenten der kerk is gezegd.
Artikel 7 Metselwerk
Al de metselwerken naar de teekening zuiver waterpas aan te leggen met heele en drie kwartsteenen in het sterkste kruisverband, van binnen en buiten met bedekte voegen, volkomen met specie gevuld te werken en telkens om elke versnijding van hoek tot hoek over te waterpassen, in te wasschen en zorg te dragen dat de steenen voor de verwerking behoorlijk nat gemaakt en bij de verwerking wind droog zijn.
Artikel 8 Aanvulling der Fondamenten
De aanvulling der fondamenten zal niet eerder geschieden, dan na dat al de metselwerken op de hoogte van den kruin der straat zijn gebragt.
Artikel 9 Opstand
Het vóór- en achterfront der kerk op de gemetselde fondamenten aan te leggen van een en een halve steen met de benoodigde klompen, dik een halve steen, breed zestig duimen tot op de hoogte der bekoepeling en van daar met één steen opgaan tot onder de muurplaat. De twee zijgevels der kerk op de gemetselde fondamenten, aan te leggen van één en één halve steen tot op de hoogte der bekoepeling en van daar met één steen opgaan tot boven den nok.
Het voorfront zal met hard graauw en best rood van binnen, en het achterfront benevens de twee zijgevels met best boerengraauw en best rood van binnen opgemetseld worden, ter hoogte van één el boven den beganen grond dienende tot trasraam, zal met sterken basterd tras en van daar tot onder de muurplaat en boven den nok met kalkmortel moeten gemetseld worden.
De regtstandsmuren der badkamer en konsistorie op de gemetselde fondamenten aan te leggen van één steen tot onder de muurplaat benevens het separatie muurtje, op het fondament aan te leggen van een halve steen ; al deze muren van bestrood in kalk mortel op te metselen.
In de badkamer te metselen een fornuis met den benoodigden ijzeren pot ; deze pot zal door Heeren Besteders worden geleverd, met een schoorsteen twintig met twintig duimen van IJsselbovensteen, in maniere zooals aangewezen zal worden, benevens een gemetselde waterdigte put, alsmede een trap in het bad circa zes treden diep, binnenwerks lang eene el, negen en zeventig duimen en breed eene el drie duimen met luiken en eikenrand daarop te maken zooals behoort en gelijk op de teekening aangegeven is, alles zooals den aard van dusdanig werk vordert, en al het water te leiden tot in den watergang volgens genoegen van de Heeren Besteders.
Voorts het dak der kerk te dekken met blaauwe beste Woerdensche pannen en te bevorsten.
In de voorschreven muren zuiver te lood te stellen en te werken de navolgende deur- en lichtkozijnen.
De deur voor den ingang der kerk te maken als eene valdeur, met lood en koord te voorzien zooals behoort, alsmede de stoep te maken lang tien ellen, tachtig duimen, tusschen zijn rollaag van vlakke harde klinkers in de specie met IJsselondersteen, drie gemetselde toogkozijnen, dienende tot lichtramen, ieder met een Escausijnsche dulper te voorzien, lang circa één el, twee en veertig duimen, dik dertien met vijf en dertig duimen ; ‑in alle toogkozijnen in iedere raam te maken eene ruit, die open en toegedaan kan worden, met knippen en koord zooals behoort.
In het achterfront drie gemetselde toogkozijnen tot lichtramen, één deurkozijn tot ingang der Badkamer en Konsistorie.
In de twee zijgevels twee toogkozijntjes voor lichtramen boven de bekoepeling.
In de badkamer ééne deur en één lichtkozijn.
In de konsistorie ééne deur en één lichtkozijn.
Artikel 10
Al de voorschrevene muren, vooral zuiver vlak te werken, en bij de opmetseling van binnen dadelijk met kalk vol te gooijen, en te schuren zonder veel specie tot de vlakking noodig te hebben of te moeten gebruiken ; hierop en op de bouwing en afpraming der steenkalk zal bijzonder acht moeten gegeven worden, ten einde het raapwerk voor uitzetting, bladdering, enz. te bewaren, en de vereeniging met de metselkalk te bevorderen.
Het voorfront met gesnedene voegen af te voegen, en de zijgevels, achterfront, badkamer en konsistorie mede op te voegen en met de daggen doorgehaald, alles volgens den eisch van een dusdanig werk. De muren der badkamer en konsistorie onder de rij vol te gooijen, en de muren tot onder de zolderdeelen over te rapen en te pleisteren. In de badkamer zal den aannemer eene vloer van beste blaauwe Rijnsche tegels moeten leggen, benevens een wit tegeltje van onder langs de muren, zooals zulk werk vereischt.
Artikel 11
De metselspecien zullen moeten zijn als volgt :
De slappen basterd tras, zes deelen kalk, één deel tras en twee deelen zand.
Kalkmortel, zes deelen kalk, vier deelen zand.
De kalk steenkalk
De tras Dordsche keur
Het zand zuiver scherp rivierzand
De kalk zal moeten worden gemaakt in eene behoorlijke overdekte plaats.
Artikel 12 Timmerwerk
Al de timmerwerken zooveel mogelijk met pin en gat zamen te stellen, de lijsten volkomen en zuiver vlak naar den eisch van ieder werk te schaven, op te schaven en volgens de beste wijze van vereeniging zamen te voegen met verf aan te brengen en sterk te spijkeren.
De vloerbindten der kerk, vrouwenkerk en konsistorie aan eene zijde regt te strijken, de vloerdeelen behoorlijk te schaven en te kantregten.
De zolderbindten der badkamer en konsistorie te schaven, de deelen aan beide zijden te schaven, kantregten, ploegen, leggen en aan te drijven.
De kapgebindten, spruiten en gordingen, dakdeelen voor de bekleeding, enz. te schaven.
De deuren en lichtkozijnen voor de kerk, badkamer en konsistorie benoodigd, moeten naar de teekening worden zamengesteld of zooals geordonneerd zal worden, benevens het deurkozijn tot ingang der kerk van greinen riga’s hout, dik vijftien duimen, vijf strepen met twintig duimen, zes strepen, te stellen op Escausijnsche basementnoten, lang vijf en vijftig duimen, met deszelfs dulper daar tusschen, breed twee palmen, zeven strepen met één palm, vijf duimen, vijf strepen ; ‑daarin te maken twee panelen deuren van greinen noords hout, dik blijvens vier duimen ; de panelen van wagenschot dik drie duimen, drie strepen, te hangen aan drie bekwame bogtknieren met dubbele gewrigten en te sluiten met een bekwaam trekslot met twee sleutels en schroeven te voorzien ; alsmede het raam boven de deur van greinen hout, de spijlen van wagenschot en een snijstukje in het glashout en van buiten te bewerken met pilasters van greinen hout dik vijf duimen, breed twee palmen, negen duimen met zijn kapluif daarboven te bewerken na de Corinthische orde in dekken met zwaar orgellood en met twee leeuwenkoppen in de deuren.
Al het hout voor het buitenwerk benoodigd, zal van greine hout moeten zijn Riga’s.
Het raamhout van negen en dertig streeps hout.
Het hout vooral het binnenwerk moet zijn van dennen hout en zwaarte als volgt :
De kapspruiten zwaar tien à zestien duimen.
De gording tien met zestien duimen en de nok acht à tien duimen.
De dakdeelen zwaar drie duimen à dertig duimen dennen deelen.
De toogen voor de bekoepeling uit slijpdeelen, dubbeld tegen elkander geklampt.
De schroten zwaar twee duimen, zes strepen à tien duimen.
De draagbalk boven de kolommen der vrouwenkerk zwaar dertien à achttien duimen.
De leggertjes der vrouwenkerk zwaar tien à vijftien duimen.
De vloer op dezelve zwaar negen en dertig strepen.
De vloer in de kerk uit eiken ribben, zwaar tien à tien duimen, niet wijder van een midden op midden als negentig duimen, op teerlingjes gemetseld en met negen en dertig streeps dennen deelen bevestigd twee lang.
De vloer in de konsistorie uit eiken ribben, zwaar acht à tien duimen en met negen en dertig streeps deelen bevestigd.
De toren op de kerk volgens teekening daar te stellen, alles overeenkomstig den aard van zoodanig werk, breed één el, veertig duimen.
Het binnenwerk der kerk zooals banken niet draaibare lessenaars te maken, de banken langs den muur in maniere zooals de teekening aanwijst en alle zitbanken in de kerk te hangen en te sluiten zooals behoort.
De predikstoel alsmede de bewaringskast der Mozaïsche wetsrollen te bewerken na de Corinthische orde van dennen hout, alsmede twee lessenaars te vervaardigen van greinen hout in maniere zooals aangewezen zal worden, de deuren wagenschot, de kolommen van greinen hout, het hart daaruit geboord, alles in maniere zooals aangewezen zal worden en in de platte grondteekening aangegeven en de predikstoel op eene meer sierlijke wijze naar kerkbestuurders goedvinding zal daargesteld worden.
De architraven om de deurkozijnen enz. de kolommen en balie volgens teekening en naar den uitslag te werken.
Voor de vrouwenkerk een trap te maken volgens den uitslag met eene aantrede van zestien duimen, de kwartierboomen van vijf en vijf en twintig duimen, de treden negen en dertig strepen met een gref van voren.
De stootborden zes en twintig strepen met de benoodigde leuningen volgens den eisch daar te stellen.
Nog : achter op de plaats tegen het kerkgebouw te maken een geheim gemak, volgens eisch daar te stellen met zijn riool, pot en zinken tregter te voorzien en van boven met een plat van zink van nummer veertien digt te dekken, en het water te leiden door een zinken pijpje zoo als behoort.
Voorts nog te maken een portaal met het benoodigde regelwerk, enz. ter hoogte van twee ellen, dertig duimen van dennenhout, dik twee duimen, zes strepen, het regelwerk dik vijf met acht duimen, met eene valdeur daarin na genoegen.
In het voorfront volgens teekening en naar den uitslag aan te brengen eene lijst volgens Dorische orde, in het achterfront eene keulsche goot met al de benoodigde winkelhaakijzers te voorzien.
Alsmede tusschen het huis en de kerk eenen doorgang te laten en denzelve te bestraten met IJsselondersteen.
Voorts te maken eene heining muur lang circa ééne el, hoog twee ellen, vijftig duimen van best boerengraauw, ter dikte van één steen met zijn benoodigd fondament daaronder en met een ezelsrug rollaag te dekken en dezelve te voegen en te daggen, daarin te maken eene poortdeur van vuuren hout, dik drie duimen met drie klampen en te hangen met veerduimhangen en te sluiten onder en boven met een zware grendel en met een inlatend slot zooals behoort, alles te bewerken zooals in artikel zes beschreven is, benevens de banken op de vrouwenkerk te maken van dennen hout, in maniere zooals aangewezen zal worden ; voor het regelwerk dik acht met acht duimen, voor de zitplanken dik vier duimen, alsmede de lessenaars tegen de balie van dennen hout, dik twee duimen, zes strepen.
Artikel 13
Al de vereischt wordende spijkers, houtschroeven, sluitplaten, koperen bosjes voor de schuiven, pinnen, enz. voor de uitvoering van dit werk onmisbaar te leveren, en daar waar in dit bestek geene lengte of zwaarte der spijkers is aangewezen, wordt dezelve verondersteld en bij deze bepaald, het dubbeld van de dikte der verbindende voorwerpen te zijn.
Artikel 14
Al de tot de uitvoering van dit werk benoodigd zijnde formelen, mallen, stijgers, enz. te maken en te leveren, ten einde het werk geregeld ten uitvoer te brengen.
Artikel 15 Hardsteenwerk
De drie binnendeurkozijnen op hardsteenen nootjes te stellen met zijne dulpers daartusschen, benevens op de vier hoeken, alwaar de vlegtingen beginnen, benevens boven het dak aan beide zijden, en op de vier pilasters van achteren mede hardsteenen dekstukjes te plaatsen. In den ingang der kerk en den uitgang derzelve naar de badkamer, te leggen twee hardsteenen dorpels, hoog vijf en twintig duimen.
Artikel 16
Al de hardsteenen werken volgens teekening en daarvan te maken mallen, zuiver vlak te werken met digte voegen te stellen en lood tusschen de op elkander komende steenen te leggen, de ijzerwerken met bekwame doken en de steenen te verbinden en met lood vast te gieten, zorgdragende dat de dookgaten rondom vijf strepen ruimer zijn dan de dikte der dooken, en al de hardsteenen naar den eisch van het werk te frijnen en op te schuren waar zulks vereischt wordt.
Artikel 17 IJzerwerken
De ankers die tot verbinding door de kerk komen, zwaar drie à vier duimen en de scheuten moeten mede van drie à vier duimen ijzer gemaakt worden, benevens de drie hangijzers voor de kroonen. Al het verder benoodigde ijzerwerk hoe ook genaamd, moet alle van het beste soort en genoegzame zwaarte zijn.
Artikel 18 Lood- en Zinkwerken
Al het lood en zink te leveren, leggen en solderen, zooals de meeste deugd van het werk vordert en hem aannemer zal worden geordonneerd. Het lood moet dertig nederlandsche ponden in de vierkante el zwaar zijn, het zink van nummer veertien ; de vergaderbakken en aflaatpijpen van zink te maken, de pijpen wijd zes duimen. Het zink met zinkspijkers te bespijkeren, en daar waar hetzelve met het ijzer in aanraking zoude komen, het ijzer met orgellood te bekleeden.
Artikel 19 Verfwerken
Al de houtwerken, waartegen gemetseld of die tegen hardsteenen gesteld zijn, eenmaal te verwen.
Het ijzerwerk eerst te meniën en daarna twee maal te verwen benevens de badkamer en konsistorie.
Al de kozijnen, ramen, deuren, lijsten en buitenhoutwerken te stoppen, oliën, gronden en twee maal over te verwen.
De houtwerken binnen het gebouw te stoppen, lijmen, de poriën vol en gelijk te schuren, te oliën, te gronden en twee maal over te verwen naar onderlinge verkiezing, benevens het geheele staande werk van de bewaringskast der Mozaïsche wetsrollen met meerder sieraad van verfwerk aan te brengen, alsmede naar onderlinge verkiezing der aanbesteders te bewerken. Voorts de benoodigde verf voor het inpassen en in elkanderen voegen der houtwerken en het aanbrengen der lijsten te leveren.
Artikel 20
Wijders, zooals bij de timmerwerken bepaald is, de ingedreven spijkerkoppen, de gaten met
oliestopverf te stoppen en te verwen, alsdan het lood en zink te leggen.
Artikel 21 Glazenmakerswerk
Alle ramen, nadat dezelve geölied, gegrond en ingepast zijn, naar den eisch te digten met best half wit Fransch glas, zonder blazen of eenige gebreken en met menie stopverf aanstoppen, naar den aard in te zetten, te pinnen en te zorgen dat er geene geberste glazen gebezigd worden.
Artikel 22 Stukadoorwerken
De bekoepeling en lijstbekleedingen met best droog maas riet van de eerste kwaliteit, behoorlijk ingekort met gegloeid koperdraad en spijkers aan te brengen en acht gevende dat de naden worden vermijd.
Het koperdraad van bekwame dikte, met spijkers op eenen afstand van vijf en zestig strepen, in reijen van dertien duimen van elkanderen aan te brengen en te spijkeren ; de ruwe grond, bestaande uit vier deelen kalk, twee deelen zand, een deel pleister en met een lang raapbord over te strijken ; de grond behoorlijk opgedroogd zijnde met dezelve, maar gezifte specie over te rapen en daarna over te pleisteren met Vriessche stuifkalk en fijn gemalen pleister, benevens de vier zijden der kerk in lijst te werken, even zooals van de bekoepeling is gezegd.
Artikel 23 Reparatie van het huis
Al de gebreken aan de twee schuifkozijnen in den voorgevel van het huis in Wijk D. Nummer 121, bevonden wordende moeten maken, benevens voor ieder twee nieuwe vensters te vervaardigen, alles in maniere zooals het oude bevonden wordt en het deurkozijn te repareren zooals behoort.
Alsmede de vloer in de gang mitsgaders de binnenkamer te repareren zooals aangewezen zal worden.
In de zijkamer het noodige te doen en op nieuw beplakken met gemeen papier na verkiezing.
In de keuken den zolder behoorlijk in zijn vorige orde te brengen gelijk ook de vloer, alsmede het deurkozijn van den kelder en dat van de plaats, beiden in zijn vorige orde te maken, benevens in den kelder de steenen vloer en zolder en daarin te maken twee riggels en uit het geheele dak daarboven de gebarste pannen uit te nemen en digt dekken.
Vervolgens de geheele binnenplaats moeten verstraten met de uitgekomene straatsteenen, met eene goot langs den muur en de te kort komende steenen daarbij moeten leveren, benevens onder het dak te maken eene greinen goot, dik tien met vijftien duimen met een zinken pijp en tregter te voorzien, alsmede eene afleiding goot te maken van greinen planken, in maniere zooals aangewezen zal worden.
Wijders den geheelen achtergevel van het voornoemde huis met deszelfs geheim gemak, ramen, deuren, in maniere te maken van greinen hout, alles zooals het oude bevonden wordt, alsmede onder het geheele dak te maken eene greinen goot, dik tien duimen, vier strepen met vijftien duimen, zes strepen met deszelfs uitlozingspijp van zink zooals behoort.
Mitsgaders den geheelen watergang weder in orde te maken, al de opstandsmuren moeten afbreken, zoover die slecht bevonden zullen worden en weder opwerken met de oude afgekomene heele steenen en de te kort komende zullen door den aannemer moeten geleverd worden, alsmede de geheele schoeijing in zijn vorige orde te maken met eiken scheepshout, alles van dikte zooals het oude bevonden zal worden en van boven digt dekken zooals behoort.
Alsmede op de bovenvoorkamer de vloer moeten betingelen daar zulks noodig is ; alsdan in het midden te maken een scheibeschot, glad geschaafd van drooge vlotdeelen met eene deur daarin te hangen en te sluiten met ring en klink ; mitsgaders daar te maken eene bedstede, alles geschaafd van dennenhout, voor de pilasters slijpdeelen, verders alles van vlotdeelen met deurtjes onder de zetting van dennenhout, dik twee duimen, te hangen zooals behoort, alsmede al de gebreken aldaar aan de twee schuifkozijnen, de stijlen en den dulper moeten maken, benevens de ramen in orde te maken zooals behoort.
Vervolgens zal den aannemer op de vliering in den achtergevel het kozijntje moeten repareren, benevens een raam daarin te maken van greinen hout en te stoppen zooals behoort, alsmede in de vliering te verwerken vier ellen vlotdeelen, alsdan het noodige te betingelen na genoegen.
Alsmede den brandgevel in zijn geheel moeten digt metselen in de specie, dik één steen tot onder den naald en aanrapen en twee malen witten, alsmede uit het geheele dak al de wrakke pannen te werken en al de vorsten en zoomen digtsmeeren ; al de pannen van binnen digtsmeeren met specie met haar gemengd zooals behoort.
Artikel 24 Kwaliteit en keuring der materialen
Al de materialen en gereedschappen voor dit werk benoodigd, zal de aannemer voor zijne rekening moeten aanschaffen en verzorgen en moeten zijn van de beste in hunne soort.
Geene materialen, hoe ook genaamd, mogen verwerkt worden, dan nadat dezelve alvorens door de daartoe gestelde directie zullen zijn goedgekeurd.
De afgekeurde zullen dadelijk van het werk moeten verwijderd en door voldoende vervangen worden.
Indien de aannemer ter kwader trouw handelde, om afgekeurde of ongekeurde materialen te verwerken, zal hij telken reize verbeuren eene boete van vijf en twintig gulden, die van zijne aannemingsom zal worden afgetrokken.
Artikel 25 Vergeting of duisterheden
Indien onder de bewerking eenige duisterheden in dit bestek mogten voorkomen, blijft de uitlegging daarvan aan de Heeren besteders, of een daartoe gestelde opziener naar welker uitspraak de aannemer zich zal moeten gedragen.
De stadsstraten voor zooveel die door het graven der fondamenten of het maken der stellingen defect worden, zal de aannemer na genoegen van Heeren Burgemeester en Wethouderen moeten herstellen.
Artikel 26 Begin en voltooying van het werk
De aannemer zal na bekomen toezegging van het werk, dadelijk een aanvang moeten maken en te zorgen, dat het gebouw op den vijftienden Januarij aanstaande in orde opgeleverd is, hetzelve niet klaar bevonden wordende, zal den aannemer van zijne bedongen aannemingsgelden worden gekort voor iederen dag, die hij langer werkt drie gulden, ten voordeele van de Heeren besteders.
Artikel 27 Betaling
De betaling zal geschieden in vier termijnen.
De eerste als de fondamenten met een el daarop gewerkt zijn.
De tweede als het plaatshoogte met de bekoepeling zal klaar zijn.
De derde als het onder dak en het binnenwerk klaar is, en
De vierde als het werk op den vijftienden Februarij achttien honderd twee en veertig zonder hoofdgebreken zal bevonden worden.
Artikel 28 Onkosten
De zegel- en registratie regten op deze aanbesteding vallende ; het salaris van den ambtenaar over dezelve staande, het plaatsen van advertentien in de couranten en het verder bekend maken derzelve benevens de kamerhuur komen geheel ten laste van den aannemer
Gorinchem den IIen Junij 1800 één en veertig
Het Kerkbestuur der Israelitische Gemeente voornoemd
(w.g.)
E. van der Sluis
I. Hijmans
N. van Straten
Deze gehecht aan de minuut proces verbaal van aanbesteding voor den ondergeteekenden notaris en getuigen te Gorinchem gepasseerd den 14den Junij 1841, Nummer 126.
(w.g.)
M. Valke
C. Meuleman
C.G. Boonzajer
I. Hijmans
N. van Straten
E. van der Sluis
J. van Dooremaalen
Interieur
In de joodse religie vormt de synagoge een centrale plaats van samenkomst voor gebed en studie. Vandaar dat het gebouw ook wel ‘sjoel’ (school) wordt genoemd. De gehele dienst in de synagoge is vervat in een gebedenboek of Sidoer. De tijdstippen en de wijze waarop uit de Tora (de vijf boeken van Mozes) wordt gelezen, het Sjema (het eerste hoofdgedeelte uit de liturgie) wordt gezegd en het gebed of Tefila wordt gereciteerd, zijn daarin aangegeven.
De inrichting van de synagoge dient het belang van de centraal staande Tora te onderstrepen. Kenmerkend zijn daarom : de aanwezigheid van een kast of Ark voor de Tora-rollen, een verhoging of biema in het midden en een afgescheiden ruimte voor vrouwen met uitzicht op kast en biema.
De Ark bevindt zich aan de oostzijde van de gebedsruimte in de richting van Jeruzalem. De kast wordt geflankeerd door zuilen en is vaak voorzien van citaten. Op de Ark het eeuwig brandend licht (ner tamied) en ervoor het parochet (voorhang), uit kostbaar textiel vervaardigd. Rechts staat meestal de negenarmige chanoeka-kandelaar. Voor de Ark staat een lezenaar of amoed, vanwaar de voorganger een groot deel van de liturgie reciteert.
De Tora-rol wordt met respect behandeld. Men gaat staan, wanneer zij naar de biema wordt gedragen, waar de rabbijn een hoofdstuk gaat voorlezen. De stokken waaraan de rol is bevestigd worden wel levensbomen genoemd en zijn versierd met zilveren torens met rinkelende belletjes of met een Tora-kroon (keter Tora). Opgerold wordt de Tora bekleed met een (vaak) kostbare mantel, waarvoor weer een zilveren schild of tas en een yad (aanwijsstokje) gehangen wordt. De banken in de synagoge staan gericht naar de biema. De verhoging is omrand door een balustrade. In het midden een tafel belegd met een fraai bewerkt kleed, in de kleuren van de desbetreffende feestdag. Onder de tafel werden ceremoniële objecten voor de diverse feestdagen bewaard.
Na de sluiting van de synagoge werd de inventaris verkocht en raakte verspreid. Zo nam de Israëlitische gemeente in Rotterdam veel van de rituele voorwerpen over, waaronder een zilveren Torakroon, 5 Siprê Tora, 3 Toramantels, een paar kleine zilveren siertorens, een standaard voor een Toramantel, een paar schoolboeken, 3 stel kleden voor het Almemmor en Aron Hakodesj en een kleine zilveren yad. Een van de andere Tora-mantels vond een nieuwe bestemming in het Joods Historisch Museum in Amsterdam. De Tora-kroon werd verkocht evenals de grote 18e eeuwse kroonluchters.
Onderzoek
Doelstelling onderzoek
De voornaamste doelen voor het archeologisch onderzoek binnen Gorinchem bestaan enerzijds uit het vastleggen van archeologische sporen die een bijdrage zouden kunnen leveren aan de archeologische topografie van Gorinchem. Eenvoudig gesteld komt dat neer op de volgende vragen : waar bevond zich bebouwing ? , Uit welke periode dateert deze ? Wat was de aard van de bebouwing : wonen, werken etc.? Hoe was de stad ingedeeld ?
Anderzijds dient aandacht geschonken te worden aan de resten van de materiële cultuur, de vondstomstandigheden, de diachrone ontwikkeling zowel kwalitatief als kwantitatief, de resten van voedselpatronen, gebruik van hulpbronnen etc. Vertaald in vragen komt dat bijvoorbeeld neer op : Welke gebruiksvoorwerpen worden gevonden op de vindplaats ? Welk aardewerk, glas, metaal, hout etc. gebruikte men en waarvoor ? Welke hoeveelheden gebruikte men ? Is dat door de tijden heen aan verandering onderhevig ? Is het mogelijk om aan de hand van de vondsten uitspraken te doen over de welstand of maatschappelijke positie van de bewoners, gebruikers ? Is het mogelijk om uitspraken te doen over de voorkeur van de vroegere bewoners ?
Het onderzoek van de vindplaats aan de Kwekelstraat was echter wat betreft tijd, inspanning en financiën beperkt. De vraagstelling was daaraan noodgedwongen aangepast. Voor de synagoge zijn vanwege de beperkte aard van het onderzoek de volgende punten van belang : Eventuele restanten van de synagoge dienden gedocumenteerd te worden voordat zij door de komende bouwwerkzaamheden verloren zouden gaan ; Het registreren van vroegere resten van bewoning op het perceel.Het verzamelen en bergen van materiële resten (vondsten) die gerelateerd kunnen worden aan het gebruik van de synagoge en de bijgebouwen en de oudere resten ter plekke.
Methode van onderzoek
De locatie van de synagoge was uit overlevering en historisch onderzoek goed bekend. Aan het onderzoek van het perceel waren echter enkele restricties verbonden die het archeologisch onderzoek bemoeilijkte : vanwege de lichte verontreiniging van de bodem diende de uitgegraven grond op het perceel gescheiden van de schone bovengrond bewaard te blijven en na de opgraving teruggestort te worden. Dit beperkte de grootte van de aan te leggen opgravingsputten en daardoor de overzichtelijkheid. Tevens verzocht de projectontwikkelaar om niet dieper dan 1,8 m onder straatniveau te ontgraven vanwege te verwachten problemen met de zetting van de teruggestorte grond die de bouwwerkzaamheden zouden kunnen belemmeren. Er zou ook verzakking van de belendende percelen kunnen plaatsvinden. De grondwerkzaamheden voor de nieuw te bouwen panden gingen niet dieper dan 1 meter onder het straatniveau (ca. 0 – 0.5 m + NAP). Aan zowel de oost- als de westkant van de kavel langs de zijmuren van de aangrenzende huizen bleef een strook van ca. 2 meter onaangeroerd, vanwege het gevaar voor verzakking.
Laagsgewijs is met een graafmachine de oostelijke helft van het terrein blootgelegd tot op een diepte van ca. 1,8 meter onder het maaiveld. Dit was voldoende om de archeologische sporen van de 20e tot de 16e eeuw te onderzoeken. Met de hand (schep) zijn sporen waar zich vondsten in bevonden doorgewerkt. Met behulp van metaaldetectors is alle uitgegraven grond met grote regelmaat doorzocht. Vrijwel alle munten werden zo gevonden. Duidelijk gesloten vondstconcentraties zoals de vulling van de watergang en de tonputten zijn geheel nat gezeefd op een zeef met maaswijdte 2 mm waardoor het grootste deel van de vondsten verzameld kon worden. Uit deze sporen zijn ook enkele ecologische monsters met een inhoud van 2 liter verzameld.
Nadat deze helft geheel was onderzocht is de westelijke helft van het terrein op dezelfde wijze opgegraven. Op drie plaatsen zijn kleinere diepe putten met een afmeting van 2,5 x 1 m gemaakt om inzicht te krijgen in de ondergrond tot op een diepte van ÷1.0 m NAP (ca. 2,5 meter onder straatniveau). Oudere sporen uit de 15e eeuw en vroeger bleken op dit niveau, en dus onder het gehele perceel, nog volop aanwezig te zijn.
Langs de oostkant van de kavel is een profiel getekend dat op 2 meter evenwijdig aan de muur van Kwekelstraat 12 – 14. Het profiel heeft een hoogte van 1,80 meter. De onderzijde reikte tot ÷0.30 m NAP. Door tijdgebrek is besloten om maar een deel van het oost-west profiel aan de noordzijde van de werkput te tekenen. Het verloop van de sporen was hier weinig variabel vandaar dat men dit gedeelte als representatief voor het gehele perceel kan beschouwen.
Grondig gesloopt
Tijdens de opgraving bleken de muren van de synagoge volledig door de sloop te zijn verwoest. De fundering van de synagoge bestond uit twee stroken puin met kalkmortel, gestort in sleuven die in de klei waren ingegraven. In deze sleuven stonden zes rechthoekige poeren, gemetseld op grenen kespen die ieder rustten op vier heipalen. Vier van deze poeren werden in de werkput blootgelegd, de twee resterende poeren bevinden zich waarschijnlijk nog tegen de rooilijn van het perceel ten westen van de werkput. Samen met het rituele bad, het mikwe, waren deze funderingen de enige resten van de synagoge die zich nog in de bodem bevonden.
In het gemeentearchief van Gorinchem zijn drie foto’s bewaard gebleven waarop het interieur zichtbaar is, gefotografeerd in de richting van de ark. Van de noordzijde van de sjoel, waar zich de consistorie, de mikwe en de vrouwengalerij bevonden, zijn geen afbeeldingen bekend. Gedurende de opgraving ontstond echter meer duidelijkheid over hoe deze onderdelen van de synagoge er uit moeten hebben gezien.
Het mikwe en consistorie werden bij de bouw gevestigd in een bijgebouw achter de synagoge. Dit gebouwtje is goed zichtbaar op een tekening van H.M. den Uyl, daterend van kort voor de sloop. Op deze tekening van Den Uyl is het schuine pannendak zichtbaar, evenals de twee kleine ramen, die vanuit het aangrenzende perceel op het dak van het bijgebouw uitzicht boden. Littekens van deze gesloopte aanbouw, en van de synagoge waren nog duidelijk zichtbaar op de muren van het aangrenzende perceel (Kwekelstraat 24 – 26).

Zijgevel Kwekelstraat 22 – 24, I : stijl van het hek, II : voorgevel, III : achtergevel, IV : achtergevel/schuine dak bijgebouw, V : latere doorgang van badhuis naar vrouwengalerij, VI : vroegere doorgang van badhuis naar vrouwengalerij.
Op de schematische tekening van de zijgevel van dit pand is zichtbaar hoe een opgang vanuit het bijgebouw naar de vrouwengalerij leidde ; een schuin oplopende baan van pleisterkalk en bevestigingsbouten van de trapleuning tonen aan waar deze trap zich bevond. De muren van de voor- en achterzijde van de synagoge en de achterzijde van het bijgebouw waren ook duidelijk zichtbaar als littekens op de gevel, evenals het schuine dak van het gebouwtje en de rechte uitbouw die het trappenhuis met de vrouwengalerij overdekte. De twee vensters boven het trappenhuis, die op de tekening van Den Uyl te zien zijn, bevinden zich nog steeds in de zijgevel.

Voormalige synagoge aan de Kwekelstraat eind 19de eeuw
Op de foto uit het einde van de 19e eeuw is te zien dat op de plaats van het huidige perceel Kwekelstraat 24 – 26 alleen een muur langs de straat stond. In 1902 werd op deze plaats een pand gebouwd, tegen de zijgevel van de synagoge, waarin ook een nieuw badhuis werd ingericht. Kennelijk bestond er behoefte aan een grotere en meer comfortabele accommodatie van de badruimte. Het trappenhuis vanuit het vroegere mikwe zal zijn oorspronkelijke functie als toegang tot de vrouwengalerij verloren hebben ofschoon de aanbouw nooit is afgebroken tot de definitieve sloop van de synagoge, getuige de tekening van Den Uyl, die enkele maanden vóór de sloop werd gemaakt. Het balkon dat links op de rand van de foto te zien is, is waarschijnlijk de toegang tot de vrouwengalerij geweest vanuit de nieuwe badruimte. Uit deze bevindingen kan geconcludeerd worden dat de buitenkant van deze gevel oorspronkelijk de binnenkant van een muur van de synagoge is. Na de afbraak van de synagoge is deze muur als zijgevel van dit pand blijven staan, en vormt zo het enige fysieke overblijfsel van de synagoge ter plaatse. Tegenwoordig is de muur bepleisterd, waarmee ook het laatst zichtbare restant van het kerkgebouw voor het oog verdween.
Godsdienstige en maatschappelijke school
Ten oosten van de watergang, tussen de synagoge en het huidige huisnummer 14, bevond zich een pand dat door de Israëlitische gemeente als ‘godsdienstige en maatschappelijke school’ werd gebruikt. Dit gebouw bestond al toen de koffiehuis houder Lindeman twee percelen kocht namens de Israëlitische gemeente in 1836. Voordien was op het perceel ten oosten van de stadswatergang al een school gevestigd hoewel dit deel in 1841 door de kille weer verkocht werd. Alleen het woonhuis van Jacob de Groot bleef in bezit van de Israëlitische gemeente.
Dit huis knapte men tegelijk met de bouw van de synagoge op. Het is niet duidelijk of het toen de nieuwe gevel heeft gekregen die op de 19e eeuwse foto van de synagoge te zien is. De westelijke zijmuur is gedeeltelijk op de watergang gebouwd en naast een oudere fundering. De joodse school was waarschijnlijk iets groter dan het 16e-17e eeuwse huis dat er eerder stond maar het valt niet uit te sluiten dat het huis voor een deel nog 16e-17e eeuwse elementen bezat. De lengte bedroeg ruim 10 meter en de breedte was iets meer dan 7 meter als men er van uitgaat dat het huis aansloot op Kwekelstraat 14. De fundering van de voorgevel was nog aanwezig onder het plaveisel aan de Kwekelstraat. Het achterhuis was ongeveer 3 meter lang. In dit achterhuis lagen vele funderingsresten door en over elkaar waar geen functie aan toe te schrijven viel. De achterzijde van het huis liep iets in breedte af omdat de westelijke muur voor een deel de onder het achterhuis verdwijnende watergang volgde. De scheiding tussen voor- en achterhuis houdt de achtergevel aan de voorganger van de school.
Onder het voorhuis bevond zich in het midden een grote gemetselde 19e eeuwse waterput waar aan de bovenzijde twee loden pijpen uitkwamen die diep in de put staken en aan de andere kant door een keldermuur naar het oosten verdwenen. Het keldertje was een restant uit de 18e eeuw en na de aanleg van de put dichtgegooid. Een derde loden leiding liep op een iets dieper niveau naar het achterhuis en in de watergang. Deze pijp diende als een overloop. De put bleek na te zijn opgegraven nog steeds te functioneren. Het water welde nog altijd snel op. De put was minimaal 4,5 meter diep (tot onder ÷3,50m NAP). Waarschijnlijk heeft deze put ook gefunctioneerd om het mikwe te vullen.
Geestelijke reinheid
In de joodse traditie is het gewoonte om gebruik te maken van een mikwe, het bad waarin bij bepaalde omstandigheden een rituele onderdompeling plaatsvindt. Dit gebeurt bij vrouwen voordat zij in het huwelijk treden en na hun menstruatieperiode. Strikt orthodoxe mannen maken op vrijdag gebruik van het mikwe om ‘rein’ de sjabbat in te gaan en voor hun huwelijk om ‘rein’ aan deze nieuwe levensfase te beginnen. Tevens vindt onderdompeling plaats van iemand die tot het Jodendom overgaat, als afsluiting van een vaak jarenlange periode van voorbereiding. In al deze gevallen gaat het om het verkrijgen van een vorm van geestelijke reinheid. Een mikwe moet tenminste 40 se’a (circa 500 liter) ‘stromend’ water bevatten, dat rechtstreeks uit een bron, een rivier, of zee afkomstig is. Is deze hoeveelheid bereikt, dan is aanvulling met kraanwater mogelijk.
Aan de achterkant van de synagoge werd op een diepte van 0.75 cm + NAP een gemetselde mikwe aangetroffen van twee bij anderhalve meter. Het diepste deel van het bakstenen bad was toegankelijk met gemetselde treden en was bekleed met rode, gebakken plavuizen. Het bad rustte op grenen kespen die op palen waren gefundeerd, vergelijkbaar met de vier zichtbare funderingen van de synagoge. Er was geen afvoer aanwezig, maar in de oostelijke hoek bevond zich een overloop en een gemetselde goot van baksteen en plavuizen, die uitmondde in de watergang. De bovenzijde van het bouwsel is vermoedelijk bij de afbraak vernield, waardoor een aantal treden verdwenen zijn.
Na voltooiing van de opgraving is op verzoek van de Gemeente Gorinchem het mikwe met behulp van een kraanwagen 5 meter in zuidelijke richting verplaatst. Hierdoor kon het mikwe bewaard blijven onder de vloeren van de nieuwbouw omdat het op deze plaats geen belemmering zou vormen voor de heiwerkzaamheden.
Onder de joodse school (einde 16e eeuw-1836)
De kille kocht in 1836 van de “stadsonderwijzer der jeugd” Jacob de Groot een “kapitaal, hecht en sterk woonhuis en erve” dat later gedeeltelijk ingericht zou worden als de Israëlitische school. In 1841 verkocht de Nederlandsch Israëlitische Gemeente Gorinchem (NIGG) weer een deel dat ooit in gebruik was als burgerschool. Dit pand moet wel het nog bestaande pand Kwekelstraat 12 – 14 zijn geweest.
De oudste grondsporen op de kavel van de synagoge en de school die dateren voor de bouw in 1841 vindt men al op een hoog niveau. Binnen de locatie van de Israëlitische school bevinden zich op een niveau van ca. 1.10 m +NAP de resten van een oud vloerniveau dat waarschijnlijk op of iets onder straatniveau lag. De plavuizenvloer lag op een laag kalk met daarboven wat zand. Het formaat van de plavuizen was 22×22×1,5 cm, ze waren ongeglazuurd en het verband was onregelmatig. Voor de vloer was gebruik gemaakt van halve en kwart plavuizen. Aan de vorm van de kalklaag viel af te lezen dat de vloer voor het grootste deel verwijderd was voor de aanleg van de grote waterput in 1841.
Hoogstwaarschijnlijk is deze vloer in verband te brengen met muurresten die uit de 18e eeuw of eerder dateren en die de restanten zijn van de voorganger van de school. De zijmuur van deze voorganger kan gebouwd zijn op de onregelmatig geconstrueerde funderingsmuur die tegen de oostzijde van de watergang stond. Deze muur bestond uit een onregelmatig verband van grote rode bakstenen met een formaat van 30x15x7cm. De stenen waren duidelijk hergebruikt. Aan de hand van het formaat moeten de stenen 15e ‑vroeg 16e eeuws zijn geweest. Ook elders in de stad vindt men dergelijk hergebruik van ouder bouwmateriaal. Tijdens de opgraving van huis Paffenrode in 1997 bleken de funderingen van het huis dat aan het eind van de 16e eeuw was gebouwd van hetzelfde formaat grote bakstenen. Misschien zijn deze stenen afkomstig van de gesloopte laat middeleeuwse stadsmuur of het Bourgondische kasteel de Blauwe Toren. In ieder geval moet door de aanleg van de vestingwerken en de ingrijpende bouwwerkzaamheden in Gorinchem vanaf 1580 zeer veel bouwmateriaal zijn vrijgekomen dat men dankbaar kon aanwenden voor nieuwbouw en renovatie.
De restanten van een fundering die NW-ZO liep vormde de achterzijde van dit gebouw. Mogelijk markeerden de onderbrekingen in de muur de plaats waar de houten gevelstijlen geplaatst waren van een huis met een deels houten achtergevel. Als we uitgaan van de symmetrie in het gebouw dan waren de afmetingen van dit huis ca. 5,5 m breed en 6,5 m lang. De gevel aan de straatkant moet zo ongeveer een meter breder zijn geweest dan de achtergevel. In het huis waren twee kleine kelders aanwezig. Of zij tegelijk in gebruik waren valt niet te zeggen. Het lijkt erop dat ze beide uit de 18e eeuw dateren. Het keldertje aan de oostzijde van het huis is dichtgegooid in de 19e eeuw na de aanleg van de waterkelder en de loden leidingen. Onderin de kelder zat een houten vaatje ingegraven met o.a. vroeg 18e eeuwse Gorcumse pijpen. De bodem van het vaatje bevond zich op ÷0,20 m NAP. De andere kelder was vondstloos. De bodem bestond uit naaldhouten planken. Het formaat van de bakstenen (22×10×4 cm) doet vermoeden dat de kelder in de 18e eeuw was ingebouwd. De bodem van deze kelder lag op ÷0,42 m NAP. De fundering van het huis aan de straatkant kan nog aanwezig zijn. Waarschijnlijk lag de rooilijn van de bebouwing in de 16e-17e eeuw iets meer naar het zuiden. Het huis dateerde dus uit het eind van de 16e eeuw. De vroegste vermelding van een eigenaar een huis op deze plaats is Thonis Fransz. van 1591 tot voor 1604. Misschien was hij tevens de bouwer van dit pand. Er is zowel archeologisch als uit het archief geen aanwijzing voor sloop of vernieuwing van het huis gedurende de periode 1591 – 1836. De gevel van de joodse school lijkt op de foto’s 19e eeuws. Ook de gevonden funderingsmuur onder de rand van de huidige bestrating aan de Kwekelstraat wijst op een dergelijke datering. Dit lijkt in tegenspraak met de historische gegevens maar het was overigens niet ongebruikelijk dat alleen de voorgevel en de zijgevel vernieuwd werden. De rest van het huis zou 16e – 17e eeuws kunnen zijn geweest met enige 19e eeuwse modificaties aan de voor- en achterzijde. Mocht het huis toch nieuw opgetrokken zijn dat moet dit voor de aankoop van het NIGG in 1836 zijn gebeurd. In dat geval gebruikte men de oude funderingen omdat die klaarblijkelijk nog voldeden. De fondsen die men beschikbaar had voor de nieuwe synagoge voorzagen alleen in een herstel van de naastgelegen woning.
Het is niet uit te sluiten dat toen ook de gevel vernieuwd is. Het achterhuis ten noorden van spoor 116 is ook een jonger bouwsel. Er zijn geen sporen gevonden van muren ouder dan de 18e eeuw op dit achtererf.
In de verpondingskohieren van voor 1653 vermeldt men twee huisjes die tussen dit perceel en de volgende staan. Uit de archivalia wordt niet duidelijk of deze huisjes uiteindelijk bij het perceel zijn gevoegd dat door de NIGG werd aangekocht. De opgravingsgegevens wijzen ondubbelzinnig op een enkele huisplaats op de plaats waar ooit het woonhuis van Jacob de Groot stond en later de joodsche school was gevestigd.
De oudste resten onder de school kwamen uit de grijze kleilagen die op enkele plekken tot op 0,80m NAP bewaard waren gebleven. Hierin bevonden zich scherven Siegburg steengoed (o.a. Jacobakannetjes) en rood en grijs aardewerk uit de 14e, maar vooral 15e eeuw.
Onder de synagoge (14e/15e eeuw-1841)
Ten tijde van de aankoop van de kavel door de NIGG in 1836 was het terrein waar later de synagoge zou verrijzen onbebouwd en was door de eigenaar Jacob de Groot ingericht als tuin. Bij de koop in 1818 stond op dit perceel nog een schuur (vanouds koetshuis) die door de vorige eigenaar, voerman Johannes de Bruijn Gerritsz., waarschijnlijk als zodanig nog wel gebruikt zal zijn. De Groot sloopte de schuur al kort na de aankoop van het terrein en bouwde een schutting op de plaats van de ingang van de schuur. In 1798 was er nog sprake van een koetshuis, stalling en erve met een loods en varkenschotten. Het terrein was omheind en er lag volgens de transportakte een mesthoop. De stalling, de loods, mesthoop en de varkenschotten zijn in de daarop volgende twintig jaren verdwenen want er werd bij de aankoop van perceel en opstallen door De Groot geen melding meer van gemaakt.
Tot aan 1788 moet er op dit stuk een woonhuis gestaan hebben. Of dit huis later in gebruik werd genomen als koetshuis valt niet op te maken uit de archiefstukken. In 1690 stond er nog naast het huis een ander klein huisje. De oudste archiefgegevens over bebouwing op deze kavel zijn uit 1637 als een erfgenaam van Claes Corneliss en Lijsbeth Dircksdr. het huis, erf met bouwhuis, “berge en toebehoren” van de andere erfgenamen overnam. De sporen van bebouwing onder de latere synagoge zijn afkomstig uit een gescheiden periode : drie kuilen, een deel van een vloer en een restant van een kelder of put, dateren uit de 18e eeuw of vroeger. De rechthoekige kuil was opgevuld met baksteenpuin waartussen fragmenten lagen van grote roodbruin geglazuurde steengoed keldervaten met grote horizontaal geplaatste worstoren die uit de tweede helft van de 18e eeuw dateren.
Samen met de muurresten en de delen van de vloer zou dit een restant van een kelder van een woonhuis kunnen zijn geweest. Ook spoor 83 lijkt eenzelfde datering te hebben. De vermelding in het notarieel archief van een huis dat hier tot 1788 of iets later bewoond moet zijn geweest valt te rijmen met deze bevindingen. De funderingen van de huizen zijn voor de bouw van de synagoge al grondig verwijderd. Als dit perceel vergeleken wordt met het naastgelegen perceel van de joodse school dan valt op dat de funderingssleuven van de synagoge tot ver onder het niveau ingegraven zijn waar men laat 16e en 17e eeuwse sporen kan verwachten. Alleen de diepst ingegraven sporen van kelders bleven bewaard.
De waterput bestond uit een kraag van 2 lagen taps toelopende gele bakstenen (form : ong. 17×8×4 cm, 17e eeuw?) met daaronder drie ingraven houten vaten van ca. 80 cm hoog die in elkaar geplaatst waren. Alle eikenhouten duigen waren nog aanwezig. De bovenkant van de stenen kraag lag op 0,58 m, de bodem van de put op ÷1,40 m NAP. De stenen kraag moet veel hoger zijn geweest , er is minimaal een meter metselwerk verdwenen. De put was opgevuld met een vulling van sterk humeuze klei en zand. Uit de spaarzame vondsten viel op te maken dat de put rond 1750 nog in gebruik moet zijn geweest. De put is al eerder in onbruik geraakt maar is afgebroken met de aanleg van de fundering van de synagoge. Op drie plekken (A, B en C) is wat dieper gegraven om de ondergrond te kunnen bekijken. Diepte bij A : ÷1,80 m NAP (onderkant van de oostzijde van de watergang sp. 80), diepte B : ÷0,70 m NAP, diepte C : ÷1,20 m NAP. In alle drie de kijkgaten bleken tot op het diepste niveau ingravingen van diepe sporen, mogelijk mestkuilen, aanwezig met 15e eeuws aardewerk (grijs aardewerk en ongeglazuurd Siegburg steengoed). In testput A bevonden zich de 16e eeuwse sporen van de watergang. In testput C werden de dagzomen zichtbaar van twee ophogingslagen met bruingrijze klei met 15e eeuws aardewerk, sintels en puin. Er waren in de testputten geen sporen van bebouwing uit de periode voor de 18e eeuw.
Watergang
Ten oosten van de oostelijke begrenzing van de funderingen van de synagoge werd de bovenzijde van een met taps toelopende baksteen gemetseld tongewelf aangetroffen dat zich uitstrekte vanaf de straatkant in noordoostelijke richting, parallel aan de zijgevel van de synagoge, afbuigend in oostelijke richting onder het achterhuis van huisnummer 14⁄12. Het soort baksteen, de formaten ervan, en de specie van het bovenste niveau van deze watergang was vergelijkbaar met het metselwerk van poeren van de synagoge en het mikwe, en vormt hiermee waarschijnlijk één bouwfase. Dit gewelf steunde aan weerszijden op twee muren, waartussen zich een ongeveer 60 cm dikke laag beer met 19e en 20e eeuws vondstmateriaal bevond, hoofdzakelijk glas en aardewerk, maar ook rubber, melkdoppen en een huls van een geweerpatroon van Duitse makelij, daterend uit 1938, van een kaliber dat in de Tweede Wereldoorlog nog gangbaar was. Hieruit bleek dat dit riool ten tijde van het bestaan van de synagoge in gebruik moet zijn geweest. Dit bleek ook uit het verloop van de afvoer van het mikwe die uitmondde in dit riool. Op een dieper niveau waren oudere bouwfases in de twee muren van de watergang te onderscheiden. Onder het 19e eeuwse metselwerk bevonden zich enkele niveaus die gemetseld waren met de aanmerkelijk kleinere 17e eeuwse ijsselbakstenen.
Meerdere bouwlagen
Op de laagste niveaus werden middelgrote roodbakken bakstenen aangetroffen, vaak met sporen van hergebruik. Dit hergebruik was gedurende de 15e en 16e eeuw in Gorinchem gebruikelijk, hetgeen later nog ter sprake zal komen. Veel van de oudste sporen in de werkput bevatten deze bakstenen. Vanwege het frequente hergebruik van bakstenen vormen deze bevindingen geen uitgesproken dateringen, maar getuigt de stratigrafische opbouw van de soorten baksteen wel op bouwfases die zich over meerdere eeuwen hebben uitgestrekt.
In de oostelijke hoek werd de werkput tot op 2.00 m –NAP verdiept en bleek de zuidelijke muur van de watergang tot 1.80 m –NAP gemetseld te zijn, waar de noordelijke muur op 0.20 m –NAP overging in een beschoeiing van palen en planken. Vermoedelijk is de zuidelijke (en oostelijke) zijde van de watergang als eerste van een bakstenen wal voorzien, waarop ook de funderingen van de bebouwing op dit perceel werden geplaatst (zie verder in deze tekst). Langs de noordelijke zijde van deze beschoeiing leken venige afzettingen langs dagzomen van de kleiige ondergrond te wijzen op de aanwezigheid van een sloot of waterloop, als voorganger van de stenen watergang. De oudste dateerbare vondsten uit de onderste vulling van de watergang dateerden uit het einde van de 16e eeuw. Het is waarschijnlijk dat in deze periode de waterloop is gekanaliseerd, hetgeen ook overeenstemt met de historische bronnen, waarin sinds het begin van de 17e eeuw de “stadswatergang” als perceelscheiding wordt vermeld. Het ontbreken van vondstmateriaal uit de 17e en 18e eeuw duidt er op dat de watergang werd leeggeschept, om dichtslibben te voorkomen.
Foto’s
Media
Archeologen vinden negentiende-eeuws serviesgoed, restant synagoge zichtbaar
Gorcum op zoek naar oude resten synagoge
Gorinchem stopt ritueel bad onder de grond, een mikweh tussen de heipalen
Joods ritueel bad blijft behouden
Joods ritueel bad gevonden
Opgraving naar eergister in Gorinchem
Resten synagoge komen boven
Ritueel bad in Gorcum ontdekt
Speurneuzen in de Kwekelstraat hebben weer beet, werkgroep ontdekt mikwe.
Wat voor een leek niet veel meer is dan een leuk putje met een trapje, is voor archeologen een wereldontdekking : een heuse mikwe in hartje Gorinchem
Werkgroep Archeologie wordt verrast door vondst in Kwekelstraat, ritueel bad gevonden in binnenstad.
Literatuur
![]() |
Broeken, A., (2006) Een hedendaagse zoektocht: de synagoge aan de Kwekelstraat, in: Gorcumse bodemschatten. Archeologische speurtocht naar de geschiedenis van de Arkelstad, Gorcumse Monumentenreeks 12, Gorinchem, p. 40-45. Flipbook | PDF (3 MB) |
![]() |
Dautzenberg, M.J.J., (2002) De opgraving van de synagoge te Gorinchem, Hollandia reeks 5, Zaandijk. Flipbook | PDF (7,35 MB) |
![]() |
Evers, L., (1999) Jodendom voor beginners, Amsterdam. WorldCat |
![]() |
Goch, H.A. van (1898) Van Arkel's Oude Veste. Geschied- en Oudheidkundige Aanteekeningen betreffende de Stad Gorinchem en hare voornaamste gebouwen en instellingen, Gorinchem, p. 57-58. WorldCat | Flipbook | PDF (81 MB) |
![]() |
Michman, J., H. Beem & D. Michman Pinkas. Geschiedenis van de Joodse gemeenschap in Nederland, Amsterdam/Antwerpen. WorldCat |
![]() |
Oostveen, J. van, (2010) Tabakspijpen van de opgraving Kwekelstraat te Gorinchem, Tiel. Flipbook | PDF (3,72 MB) |
![]() |
Stamkot, B., (1989) Joods Gorcum 1349-1964. Een gedenkboek, Merewade-reeks 11, Gorinchem. WorldCat | Flipbook| PDF (17 MB) |
Metadata
Archisnummer(s): | onderzoeksmelding: 2142 onderzoek: 13850 |
Topografische Kaart: | 38G |
Coördinaten: | 126.500/427.050 (centrum) |
Toponiem: | Kwekelstraat |
Plaats: | Gorinchem |
Gemeente: | Gorinchem |
Provincie: | Zuid-Holland |
Type onderzoek: | archeologisch onderzoek middels waarneming |
Uitvoerder: | Hollandia Archeologen |
Projectleider: | Drs. P.M. Floore |
Opdrachtgever: | Gemeente Gorinchem |
Bevoegd gezag: | Gemeente Gorinchem |
Aanvang onderzoek: | 14 februari 2002 |
Vondsten & documentatie: | Gemeentelijk depot voor archeologie Gorinchem |
DANS: | https://doi.org/10.17026/dans-z5x-jxy5 |