Kwekelstraat 16, synagoge (2000)

Historie

Synagoge Gorinchem Kwekelstraat 16, fotocollectie Regionaal Archief Gorinchem.

Syna­goge Kwe­kel­straat 16.

Opgraving naar eergisteren”

Zo beti­telde een jour­na­list in febru­ari 2000 ons onder­zoek naar de res­ten van de voor­ma­lige syna­goge aan de Kwe­kel­straat in Gorin­chem. Het was voor ons de eer­ste keer dat we bewust op zoek gin­gen naar een gebouw dat op dat moment nog geen vijf­tig jaar gele­den was afge­bro­ken. Bewust, want behalve het hand­je­vol foto’s dat u op deze web­site vindt en het bouw­be­stek, her­in­nert er in Gorin­chem nau­we­lijks nog iets aan het bestaan van dit joodse kerk­ge­bouw. De syna­goge werd in 1958 in het kader van de stads­sa­ne­ring gesloopt. De Joodse gemeen­schap was na de Tweede Wereld­oor­log zoda­nig gede­ci­meerd dat het voor de enkele nabe­staan­den niet meer haal­baar bleek het kerk­ge­bouw in stand te hou­den. Het vrij­ge­ko­men ter­rein werd de daarop vol­gende 42 jaar bestemd als parkeerplaats.

Winkels

Het voor­ne­men van pro­ject­ont­wik­ke­laar ING-Vast­goed om het ter­rein te bebou­wen met win­kels was de aan­lei­ding om een nader onder­zoek in te stel­len. We hoop­ten aan de hand van moge­lijk nog aan­we­zige fun­de­rings­res­ten de plat­te­grond van het kerk­ge­bouw te kun­nen her­lei­den. Ondanks dat een belang­rijk deel van de grond­spo­ren in 1958 door toe­doen van de slo­pers ver­dwe­nen was, heb­ben we toch vol­doende gege­vens kun­nen ver­za­me­len. Hoog­te­punt van het onder­zoek was de vondst van het ritu­ele bad (mikwe), dat vrij­wel onge­schon­den nog aan­we­zig bleek. Na over­leg met alle betrok­ke­nen werd beslo­ten het mikwe op het ter­rein te behou­den en in de nieuw­bouw op te nemen. Het bad moest daar­voor wel enkele meters ver­plaatst wor­den, omdat het anders de fun­de­ring van de nieuw­bouw zou kruisen.

Eerste Joden in Gorinchem

Hoe lang er Joden geves­tigd waren in Gorin­chem is niet pre­cies bekend. Dui­de­lijk is in ieder geval dat in 1686 een Jood zich liet beë­di­gen als poor­ter. In de loop van de 18e eeuw ves­tig­den zich spo­ra­disch nieuwe Joodse bur­gers in de stad die allen de zoge­naamde Joden­eed afleg­den. Door de raad van de Bataafse Repu­bliek werd deze eed en ach­ter­stel­ling afge­schaft en wer­den de Joden gelijk­ge­steld als Bataafs bur­ger. Het oud­ste bewijs van een bestaan van een kille in Gorin­chem is de inschrij­ving van Salo­mon, zoon van Levi Mozes Hartog en Saartje Salo­mon in 1787 in het geboor­te­re­gis­ter van de Hoog­duit­sche of Isra­ë­li­ti­sche Gemeente bin­nen Gorin­chem. In 1788 ves­ti­gen zich 6 Joodse bur­gers in de stad, even­veel als in de voor­gaande 102 jaar ! Deze plot­se­linge toe­name was moge­lijk het gevolg van een ver­an­de­rende poli­tiek die door het stads­be­stuur gevoerd werd ten aan­zien van de joden en waar­van het geboor­te­re­gis­ter een eer­ste bewijs is.

Achterzijde synagoge Kwekelstraat Gorinchem, fotocollectie Regionaal Archief Gorinchem.

Ach­ter­zijde synagoge

In 1795 volgde het ver­zoek van de Joodse inge­ze­te­nen om hun doden bin­nen of nabij Gorin­chem te begra­ven. Voor die tijd dien­den de over­le­de­nen nog dezelfde dag naar de begraaf­plaats in Leer­dam gebracht te wor­den. Het ver­zoek van de joodse gemeente was klaar­blij­ke­lijk inge­wil­ligd want tus­sen 1803 en 1811 wer­den er Joden begra­ven op de stads­wal. De pre­cieze loca­tie van deze begraaf­plaats is niet meer bekend maar moge­lijk komen bas­tion IV of bas­tion V voor de plaats in aan­mer­king. Lang­zaam maar zeker weten de joden aan het einde van de 18e en het begin van de 19e eeuw hun plaats te ver­wer­ven als bur­gers van de stad Gorin­chem. In 1809 bezat de Hol­landsch Hoog­duitsch-Isra­ë­li­ti­sche Gemeente niet min­der dan 78 leden het­geen een aan­zien­lijke voor­uit­gang was ten opzichte van 1788.

Na 1814 res­sor­teerde Gorin­chem onder de hoofd­sy­na­goge van Rot­ter­dam. In het­zelfde jaar wist men ook een nieuwe en rui­mere begraaf­plaats bui­ten de wal­len aan de Arkels­edijk te ver­wer­ven. In Gorin­chem ont­brak ech­ter een vaste ont­moe­tings­plaats. Een syna­goge bestond niet, hoe­wel men die op grond van de grootte van de gemeente of kille al geruime tijd had kun­nen inrich­ten. Een joodse gods­dienst­oe­fe­ning ver­eist een mini­mum van tien man­nen (de zoge­naamde min­jan) en die omvang bezat de kille al bijna 20 jaar.

Ingang Joods kerkhof aan de Arkelsedijk

Ingang Joods kerk­hof aan de Arkelsedijk

Het is niet dui­de­lijk waar tot aan die tijd de ere­dienst bin­nen de stad werd uit­ge­voerd. Men slaagde er uit­ein­de­lijk in om een ver­la­ten kerk op een ach­ter­erf aan de Haven­dijk te kopen en op 20 juni 1817 kon men de eer­ste syna­goge inwij­den. De kerk bleek een bouw­val en na 20 jaar besloot de onder­tus­sen aar­dig in omvang toe­ge­no­men kille om te zien naar een andere loca­tie om een nieuwe syna­goge te kun­nen bouwen.

Met sub­si­dies van rijk en gemeente en een inza­me­ling onder de eigen leden lukte het om in 1840 voor f. 6.938,40 twee per­ce­len aan de Kwe­kel­straat te kopen waar uit­ein­de­lijk in 1841 een geheel nieuw gebouw zou ver­rij­zen dat in 1842 (5602) door de Rot­ter­damse opper­rab­bijn Ema­nuel ben Cha­jim Löwen­stam met groot cere­mo­ni­eel kon wor­den inge­wijd. Het was een waar­dig gebouw waar de 130 leden met recht trots op kon­den zijn. De oude woning die op het per­ceel ten oos­ten van de syna­goge stond knapte men op en richtte men in als Hebreeuwse school. De afge­le­gen loca­tie op het ach­ter­erf aan de Haven­dijk was inge­ruild voor een plaats tus­sen de andere ker­ken in het hart van Gorin­chem die de geac­cep­teerde posi­tie van de Joodse Gor­cu­mers onderstreepte.

In 1902 werd een nieuw pand aan de west­zijde van de syna­goge gebouwd (tegen­woor­dig Kwe­kel­straat 24 – 26). Het bestond uit een bene­den- en boven­wo­ning, onder andere huis­ves­ting bie­dend aan de fami­lies Kal­ker, De Leeuw, Meijer en Poons. Ook werd hier een nieuw bad­huis inge­richt. Hoe lang dit bad nog is gebruikt is niet bekend. Hoe­wel dit pand onder­tus­sen een aan­tal keren werd ver­bouwd, is het aan­ne­me­lijk dat het bad zich nog onder de opka­mer in de woning bevindt.

Voorgevel, fotocollectie Regionaal Archief Gorinchem.

Voor­ge­vel.

De syna­goge aan de Kwe­kel­straat was in gebruik tus­sen 1842 en ca. 1950. Na de 2e wereld­oor­log en de depor­ta­ties waren er niet vol­doende Joden terug­ge­keerd om de kille in stand te hou­den. In 1955 ver­kocht men het gebouw en het bij­be­ho­rende school­tje aan de gemeente. De gemeente sloopte de afge­ta­kelde syna­goge in maart 1958. In het kader van stads­sa­ne­ring en de bouw van het the­a­ter de Nieuwe Doe­len moest het gebouw wij­ken. De daarop vol­gende 42 jaar deed het ter­rein dienst als par­keer­plaats. Van het gebouw is niet veel bewaard geble­ven. Er rest nog een wind­vaan met het jaar­tal 5601 (1842), twee her­in­ne­rings­ste­nen uit de gevel en drie gebrand­schil­derde glas in lood ramen die in het depot van het Gor­cums Museum verblijven.

Bestek

Kerkbestuur tijdens het 75 jarig bestaan van de synagoge in 1917, fotocollectie Regionaal Archief Gorinchem

Kerk­be­stuur tij­dens het 75 jarig bestaan van de syna­goge in 1917.

4 Junij 1841 Aanbesteding onder hoogere Goedkeuring

Heden den veer­tien­den Junij des jaars acht­tien hon­derd een en veer­tig, des mid­dags, in de her­berg van Rei­nier Savels­berg, op den Lan­gen­dijk, te Gorinchem,
Ten ver­zoeke en bij­we­zen van de Hee­ren Enoch van der Sluis, Izaäk Hij­mans, en Nathan van Stra­ten, allen koop­lie­den, wonende te Gorin­chem, ten deze in hunne betrek­king, de eerst­ge­melde van ouder­ling, de twee­de­ge­melde van Man­hi­chop­zig­ter, en de laatst­ge­melde van pen­ning­mees­ter, te zamen uit­ma­kende het Kol­le­gie van Man­hi­gim der Ring Sij­na­goge van de Israe­li­ti­sche Gemeente te Gorin­chem, en alzoo voor en namens dezelve Gemeente.

Heb ik Cor­ne­lis Gerar­dus Boon­za­jer, open­baar nota­ris, resi­de­rende te Gorin­chem, gead­s­is­teerd met den heer Cor­ne­lis Meu­le­man, Grif­fier bij het kan­ton­ge­r­egt, en Machiel Valke, Deur­waar­der, bei­den wonende te Gorin­chem, als hier­toe ver­zochte getui­gen, in het open­baar, ter aan­be­ste­ding en aan­ne­ming aan­ge­bo­den het nage­melde werk, en zulks naar en vol­gens het daar­van door de Hee­ren Beste­ders opge­maakt bestek en voor­waar­den van beste­ding te Gorin­chem geteek­end den elf­den Junij acht­tien hon­derd een en veer­tig, Num­mer drie hon­derd acht en twin­tig, zeven en een kward blad, zon­der ren­voi­jen, gere­gi­streerd te Gorin­chem den elf­den Junij acht­tien hon­derd een en veer­tig, deel een en twin­tig, folio der­tig recto, vak een, ont­van­gen voor regt met de acht en der­tig opcen­ten, eene gul­den tien en een halve cents, door den ont­van­ger geteek­end Rom, aan deze minuut gehecht en zulks daarop ver­meld, en welke voor­waar­den wor­den gehou­den als in deze geheel te zijn inge­voegd en waar­toe bij deze wordt verwezen.

Tot welke bedoelde aan­be­ste­ding over­gaande, zoo zijn tot het­zelve einde aangeboden :
Het bou­wen eener geheel nieuwe kerk, bene­vens eene bad­ka­mer en kon­sis­to­rie, alles te plaat­sen op een ter­rein, aan den Blij­den­hoek of Kwe­kel­straat, ach­ter de vijf maag­den, naast de voor­ma­lige of oude stads bur­ger­school te Gorin­chem, mits­ga­ders het doen van eenige repa­ra­tien aan het daar­naast staande huis, met al de daar­toe benoodigde bouw­stof­fen en leve­ran­tiën er onder begrepen.
Het­zelve werk is, onder nadere appro­ba­tie, zoo van Hee­ren Beste­ders, als van het Gou­ver­ne­ment dezer lan­den, aan­ge­no­men door Jan van Dooremaalen, met­se­laar, wonende te Gorin­chem, voor en om de som van vier dui­zend drie hon­derd en negen­tig guldens.

En heeft, na gedane voor­le­zing, alhier geteekend.
(w.g.) J. van Dooremaalen

Aldus in het open­baar gedaan, aan­be­steed en gepas­seerd te Gorin­chem, ter plaatse, dage, door, voor en in tegen­woor­dig­heid als in het hoofd dezes gemeld, en, na gedane voor­le­zing, heb­ben de aan­ne­mer hier­vo­ren onder zijn par­ceel, als­mede de beste­ders, getui­gen en Nota­ris Boon­za­jer, aan het einde dezer minuut, geble­ven onder den­zel­ven Nota­ris geteekend.

(w.g.)
E. van der Sluis
I. Hijmans
N. van Straten
M. Valke
C. Meuleman
C.G. Boonzajer

Bestek, waarna het Kerk­be­stuur der Israe­li­ti­sche Gemeente te Gorin­chem, ten over­staan van eenen daar­toe bevoeg­den Amb­te­naar publiek zal aan­be­ste­den het bou­wen eener geheel nieuwe kerk, bene­vens eene bad­ka­mer en Kon­sis­to­rie, alles te plaat­sen op een ter­rein aan den Blij­den­hoek of Kwe­kel­straat, ach­ter de Vijf Maag­den, naast de voor­ma­lige of oude Stads bur­ger­school te Gorin­chem, mits­ga­ders het doen van eenige repa­ra­tien aan het daar­naast staande huis, met al de daar­toe benoodigde bouw­stof­fen en leve­ran­tien er onder begre­pen en hier­na­der omschreven.

Artikel 1 Beschrijving van het werk

De maat in dit bestek voor­ko­mende is de Neder­land­sche el, ver­deeld in pal­men, dui­men en stre­pen, het gewigt het Neder­land­sche pond.

Artikel 2

De lengte van het kerk­ge­bouw is bin­nen­werks lang elf ellen en breed zes ellen. De bad­ka­mer bin­nen­werks drie ellen, en vijf­tig dui­men lang en breed drie el, vijf­tig dui­men. De Kon­sis­to­rie bin­nen­werks lang drie ellen, vijf­tig dui­men en breed drie ellen, vijf­tig dui­men. De ver­deel­in­gen zul­len geschie­den naar de plat­te­grond en opstand­steek­e­nin­gen en vol­gens de uit­sla­gen op de ware grootte, welke daar­van voor­han­den zijn.

Artikel 3

In de door­snede over de lijn a‑b zijn de zij­ge­vels op den bega­nen grond der kerk ter zwaarte van een en een halve steen, en in de door­snede over de lijn c‑d, zijn het vóór- en ach­ter­front mede op den bega­nen grond ter zwaarte van een halve mopsteen. De hoogte der muur­wer­ken zijn uit de vloer der kerk geme­ten tot den boven­kant der muur­plaat zes ellen, vijf­tig duimen.

Artikel 4

De begane grond in de kerk, die der bad­ka­mer en kon­sis­to­rie, zul­len twin­tig dui­men hooger zijn, dan de kruin der thans aan­we­zige Straat.

Artikel 5 Graven der Fondamenten

De aan­ne­mer zal de noodige ont­gra­ving voor de fon­da­men­ten moe­ten doen, en wel na de plat­te­grond­steek­e­ning, zeven pal­men die­per dan de kruin der straat, tot zood­a­nige breedte, dat de fon­da­men­ten daarin onge­hin­derd kun­nen gelegd wor­den. Indien bevon­den wordt, dat de grond voor het daar­stel­len van het voor­schre­ven gebouw, niet vol­doende was, zal de aan­ne­mer op order van de Hee­ren Beste­ders of een daar­toe gesteld per­soon, aan de vier hoe­ken der gegra­vene sleuf, zoo­veel maste palen in den grond heijen met de benoodigde den­nen kep­sen en pla­ten daarop, als hem zal wor­den geor­don­neerd. Iedere paal lang drie ellen, zwaar op den kop twin­tig dui­men dia­me­ter en aan den punt veer­tien ad vijf­tien dui­men, waar­voor als­dan aan den aan­ne­mer extra zal wor­den betaald vijf gul­den voor iedere paal, de leve­ran­cier en het arbeids­loon daar­on­der begrepen.

Artikel 6 Fondamenten

Alvo­rens met het met­sel­werk te begin­nen, zal de aan­ne­mer in de fon­da­ments­sleu­ven bren­gen eene laag steen­puin, ter genoeg­zame breedte, dik twaalf dui­men ; dezelve goed vast aan­stam­pen en met drie dui­men dikte zand overdekken.

De fon­da­men­ten voor de kerk aan te leg­gen ter zwaarte van drie en een halve mopsteenen ; de twee eer­ste lagen in zand, dezelve goed in te was­schen en de ove­ri­gen in kalk­mor­tel steen op te met­se­len, om de twee pal­men hoogte aan iedere zijde een kle­zoor te ver­snij­den en zood­a­nig te bewer­ken, dat gemelde muren op de hoogte van twin­tig dui­men onder den kruin der straat nog twee steenen zwaarte behouden.

De regt­stands­mu­ren der kerk dan ver­der op te wer­ken ter zwaarte van een en een halve steen met bes­ten hard­graauw in ster­ken bas­terd tras, tot de hoogte van vijf­tig dui­men bene­den den kruin der straat.

De fon­da­men­ten der bad­ka­mer en kon­sis­to­rie, waar­van de regt­stan­den moe­ten opgaan van één steen, aan te leg­gen ter zwaarte van één en één halve steen en ter hoogte van zes lagen of der­tig duimen.

De sepa­ra­tie muur, waar­van het regt­stand moet opgaan van een halve steen, aan te leg­gen ter zwaarte van één steen en ter hoogte van vier lagen of twin­tig dui­men in kalk­mor­tel en even zooals van de fon­da­men­ten der kerk is gezegd.

Artikel 7 Metselwerk

Al de met­sel­wer­ken naar de teek­e­ning zui­ver water­pas aan te leg­gen met heele en drie kwart­steenen in het sterk­ste kruis­ver­band, van bin­nen en bui­ten met bedekte voe­gen, vol­ko­men met spe­cie gevuld te wer­ken en tel­kens om elke ver­snij­ding van hoek tot hoek over te water­pas­sen, in te was­schen en zorg te dra­gen dat de steenen voor de ver­wer­king behoor­lijk nat gemaakt en bij de ver­wer­king wind droog zijn.

Artikel 8 Aanvulling der Fondamenten

De aan­vul­ling der fon­da­men­ten zal niet eer­der geschie­den, dan na dat al de met­sel­wer­ken op de hoogte van den kruin der straat zijn gebragt.

Toegangspartij synagoge Kwekelstraat Gorinchem

Toe­gangs­par­tij syna­goge Kwe­kel­straat Gorinchem

Artikel 9 Opstand

Het vóór- en ach­ter­front der kerk op de gemet­selde fon­da­men­ten aan te leg­gen van een en een halve steen met de benoodigde klom­pen, dik een halve steen, breed zes­tig dui­men tot op de hoogte der bekoe­pe­ling en van daar met één steen opgaan tot onder de muur­plaat. De twee zij­ge­vels der kerk op de gemet­selde fon­da­men­ten, aan te leg­gen van één en één halve steen tot op de hoogte der bekoe­pe­ling en van daar met één steen opgaan tot boven den nok.

Het voor­front zal met hard graauw en best rood van bin­nen, en het ach­ter­front bene­vens de twee zij­ge­vels met best boe­ren­graauw en best rood van bin­nen opge­met­seld wor­den, ter hoogte van één el boven den bega­nen grond die­nende tot tras­raam, zal met ster­ken bas­terd tras en van daar tot onder de muur­plaat en boven den nok met kalk­mor­tel moe­ten gemet­seld worden.

De regt­stands­mu­ren der bad­ka­mer en kon­sis­to­rie op de gemet­selde fon­da­men­ten aan te leg­gen van één steen tot onder de muur­plaat bene­vens het sepa­ra­tie muur­tje, op het fon­da­ment aan te leg­gen van een halve steen ; al deze muren van best­rood in kalk mor­tel op te metselen.

In de bad­ka­mer te met­se­len een for­nuis met den benoodig­den ijze­ren pot ; deze pot zal door Hee­ren Beste­ders wor­den gele­verd, met een schoor­steen twin­tig met twin­tig dui­men van IJs­sel­bo­ven­steen, in maniere zooals aan­ge­we­zen zal wor­den, bene­vens een gemet­selde water­digte put, als­mede een trap in het bad circa zes tre­den diep, bin­nen­werks lang eene el, negen en zeven­tig dui­men en breed eene el drie dui­men met lui­ken en eiken­rand daarop te maken zooals behoort en gelijk op de teek­e­ning aan­ge­ge­ven is, alles zooals den aard van dus­da­nig werk vor­dert, en al het water te lei­den tot in den water­gang vol­gens genoe­gen van de Hee­ren Besteders.

Voorts het dak der kerk te dek­ken met blaauwe beste Woer­den­sche pan­nen en te bevorsten.
In de voor­schre­ven muren zui­ver te lood te stel­len en te wer­ken de navol­gende deur- en lichtkozijnen.

De deur voor den ingang der kerk te maken als eene val­deur, met lood en koord te voor­zien zooals behoort, als­mede de stoep te maken lang tien ellen, tach­tig dui­men, tus­schen zijn rol­laag van vlakke harde klin­kers in de spe­cie met IJs­sel­on­der­steen, drie gemet­selde toog­ko­zij­nen, die­nende tot licht­ra­men, ieder met een Escau­sijn­sche dul­per te voor­zien, lang circa één el, twee en veer­tig dui­men, dik der­tien met vijf en der­tig dui­men ; ‑in alle toog­ko­zij­nen in iedere raam te maken eene ruit, die open en toe­ge­daan kan wor­den, met knip­pen en koord zooals behoort.

In het ach­ter­front drie gemet­selde toog­ko­zij­nen tot licht­ra­men, één deur­ko­zijn tot ingang der Bad­ka­mer en Konsistorie.
In de twee zij­ge­vels twee toog­ko­zijn­tjes voor licht­ra­men boven de bekoepeling.
In de bad­ka­mer ééne deur en één lichtkozijn.
In de kon­sis­to­rie ééne deur en één lichtkozijn.

Artikel 10

Al de voor­schre­vene muren, vooral zui­ver vlak te wer­ken, en bij de opmet­se­ling van bin­nen dade­lijk met kalk vol te gooi­jen, en te schu­ren zon­der veel spe­cie tot de vlak­king noodig te heb­ben of te moe­ten gebrui­ken ; hierop en op de bou­wing en afpra­ming der steen­kalk zal bij­zon­der acht moe­ten gege­ven wor­den, ten einde het raap­werk voor uit­zet­ting, blad­de­ring, enz. te bewa­ren, en de ver­ee­ni­ging met de met­sel­kalk te bevorderen.

Het voor­front met gesne­dene voe­gen af te voe­gen, en de zij­ge­vels, ach­ter­front, bad­ka­mer en kon­sis­to­rie mede op te voe­gen en met de dag­gen door­ge­haald, alles vol­gens den eisch van een dus­da­nig werk. De muren der bad­ka­mer en kon­sis­to­rie onder de rij vol te gooi­jen, en de muren tot onder de zol­der­dee­len over te rapen en te pleis­te­ren. In de bad­ka­mer zal den aan­ne­mer eene vloer van beste blaauwe Rijn­sche tegels moe­ten leg­gen, bene­vens een wit tegel­tje van onder langs de muren, zooals zulk werk vereischt.

Artikel 11

De met­sel­spe­cien zul­len moe­ten zijn als volgt :
De slap­pen bas­terd tras, zes dee­len kalk, één deel tras en twee dee­len zand.
Kalk­mor­tel, zes dee­len kalk, vier dee­len zand.
De kalk steenkalk
De tras Dord­sche keur
Het zand zui­ver scherp rivierzand
De kalk zal moe­ten wor­den gemaakt in eene behoor­lijke over­dekte plaats.

Artikel 12 Timmerwerk

Al de tim­mer­wer­ken zoo­veel moge­lijk met pin en gat zamen te stel­len, de lijs­ten vol­ko­men en zui­ver vlak naar den eisch van ieder werk te scha­ven, op te scha­ven en vol­gens de beste wijze van ver­ee­ni­ging zamen te voe­gen met verf aan te bren­gen en sterk te spijkeren.

De vloer­bind­ten der kerk, vrou­wen­kerk en kon­sis­to­rie aan eene zijde regt te strij­ken, de vloer­dee­len behoor­lijk te scha­ven en te kantregten.
De zol­der­bind­ten der bad­ka­mer en kon­sis­to­rie te scha­ven, de dee­len aan beide zij­den te scha­ven, kant­reg­ten, ploe­gen, leg­gen en aan te drijven.
De kap­ge­bind­ten, sprui­ten en gor­din­gen, dak­dee­len voor de bekleeding, enz. te schaven.
De deu­ren en licht­ko­zij­nen voor de kerk, bad­ka­mer en kon­sis­to­rie benoodigd, moe­ten naar de teek­e­ning wor­den zamen­ge­steld of zooals geor­don­neerd zal wor­den, bene­vens het deur­ko­zijn tot ingang der kerk van grei­nen riga’s hout, dik vijf­tien dui­men, vijf stre­pen met twin­tig dui­men, zes stre­pen, te stel­len op Escau­sijn­sche base­ment­no­ten, lang vijf en vijf­tig dui­men, met des­zelfs dul­per daar tus­schen, breed twee pal­men, zeven stre­pen met één palm, vijf dui­men, vijf stre­pen ; ‑daarin te maken twee pane­len deu­ren van grei­nen noords hout, dik blij­vens vier dui­men ; de pane­len van wagen­schot dik drie dui­men, drie stre­pen, te han­gen aan drie bekwame bogt­knie­ren met dub­bele gewrig­ten en te slui­ten met een bekwaam trek­slot met twee sleu­tels en schroe­ven te voor­zien ; als­mede het raam boven de deur van grei­nen hout, de spij­len van wagen­schot en een snij­stukje in het glas­hout en van bui­ten te bewer­ken met pilas­ters van grei­nen hout dik vijf dui­men, breed twee pal­men, negen dui­men met zijn kap­luif daar­bo­ven te bewer­ken na de Corin­thi­sche orde in dek­ken met zwaar orgel­lood en met twee leeu­wen­kop­pen in de deuren.

Al het hout voor het bui­ten­werk benoodigd, zal van greine hout moe­ten zijn Riga’s.
Het raam­hout van negen en der­tig streeps hout.
Het hout vooral het bin­nen­werk moet zijn van den­nen hout en zwaarte als volgt :
De kap­sprui­ten zwaar tien à zes­tien duimen.
De gor­ding tien met zes­tien dui­men en de nok acht à tien duimen.
De dak­dee­len zwaar drie dui­men à der­tig dui­men den­nen deelen.
De toogen voor de bekoe­pe­ling uit slijp­dee­len, dub­beld tegen elkan­der geklampt.
De schro­ten zwaar twee dui­men, zes stre­pen à tien duimen.
De draag­balk boven de kolom­men der vrou­wen­kerk zwaar der­tien à acht­tien duimen.
De leg­ger­tjes der vrou­wen­kerk zwaar tien à vijf­tien duimen.
De vloer op dezelve zwaar negen en der­tig strepen.
De vloer in de kerk uit eiken rib­ben, zwaar tien à tien dui­men, niet wij­der van een mid­den op mid­den als negen­tig dui­men, op teer­ling­jes gemet­seld en met negen en der­tig streeps den­nen dee­len beves­tigd twee lang.
De vloer in de kon­sis­to­rie uit eiken rib­ben, zwaar acht à tien dui­men en met negen en der­tig streeps dee­len bevestigd.
De toren op de kerk vol­gens teek­e­ning daar te stel­len, alles over­een­kom­stig den aard van zood­a­nig werk, breed één el, veer­tig duimen.

Het bin­nen­werk der kerk zooals ban­ken niet draai­bare les­se­naars te maken, de ban­ken langs den muur in maniere zooals de teek­e­ning aan­wijst en alle zit­ban­ken in de kerk te han­gen en te slui­ten zooals behoort.
De pre­dik­stoel als­mede de bewa­rings­kast der Moza­ï­sche wets­rol­len te bewer­ken na de Corin­thi­sche orde van den­nen hout, als­mede twee les­se­naars te ver­vaar­di­gen van grei­nen hout in maniere zooals aan­ge­we­zen zal wor­den, de deu­ren wagen­schot, de kolom­men van grei­nen hout, het hart daar­uit geboord, alles in maniere zooals aan­ge­we­zen zal wor­den en in de platte grondteek­e­ning aan­ge­ge­ven en de pre­dik­stoel op eene meer sier­lijke wijze naar kerk­be­stuur­ders goed­vin­ding zal daar­ge­steld worden.

De archi­tra­ven om de deur­ko­zij­nen enz. de kolom­men en balie vol­gens teek­e­ning en naar den uit­slag te werken.
Voor de vrou­wen­kerk een trap te maken vol­gens den uit­slag met eene aan­trede van zes­tien dui­men, de kwar­tier­boo­men van vijf en vijf en twin­tig dui­men, de tre­den negen en der­tig stre­pen met een gref van voren.
De stoot­bor­den zes en twin­tig stre­pen met de benoodigde leu­nin­gen vol­gens den eisch daar te stellen.
Nog : ach­ter op de plaats tegen het kerk­ge­bouw te maken een geheim gemak, vol­gens eisch daar te stel­len met zijn riool, pot en zin­ken treg­ter te voor­zien en van boven met een plat van zink van num­mer veer­tien digt te dek­ken, en het water te lei­den door een zin­ken pijpje zoo als behoort.

Voorts nog te maken een por­taal met het benoodigde regel­werk, enz. ter hoogte van twee ellen, der­tig dui­men van den­nen­hout, dik twee dui­men, zes stre­pen, het regel­werk dik vijf met acht dui­men, met eene val­deur daarin na genoegen.
In het voor­front vol­gens teek­e­ning en naar den uit­slag aan te bren­gen eene lijst vol­gens Dori­sche orde, in het ach­ter­front eene keul­sche goot met al de benoodigde win­kel­haak­ij­zers te voorzien.

Als­mede tus­schen het huis en de kerk eenen door­gang te laten en den­zelve te bestra­ten met IJsselondersteen.
Voorts te maken eene hei­ning muur lang circa ééne el, hoog twee ellen, vijf­tig dui­men van best boe­ren­graauw, ter dikte van één steen met zijn benoodigd fon­da­ment daar­on­der en met een ezels­rug rol­laag te dek­ken en dezelve te voe­gen en te dag­gen, daarin te maken eene poort­deur van vuuren hout, dik drie dui­men met drie klam­pen en te han­gen met veer­duim­han­gen en te slui­ten onder en boven met een zware gren­del en met een inla­tend slot zooals behoort, alles te bewer­ken zooals in arti­kel zes beschre­ven is, bene­vens de ban­ken op de vrou­wen­kerk te maken van den­nen hout, in maniere zooals aan­ge­we­zen zal wor­den ; voor het regel­werk dik acht met acht dui­men, voor de zit­plan­ken dik vier dui­men, als­mede de les­se­naars tegen de balie van den­nen hout, dik twee dui­men, zes strepen.

Artikel 13

Al de ver­eischt wor­dende spij­kers, hout­schroe­ven, sluit­pla­ten, kope­ren bos­jes voor de schui­ven, pin­nen, enz. voor de uit­voe­ring van dit werk onmis­baar te leve­ren, en daar waar in dit bestek geene lengte of zwaarte der spij­kers is aan­ge­we­zen, wordt dezelve ver­on­der­steld en bij deze bepaald, het dub­beld van de dikte der ver­bin­dende voor­wer­pen te zijn.

Artikel 14

Al de tot de uit­voe­ring van dit werk benoodigd zijnde for­me­len, mal­len, stij­gers, enz. te maken en te leve­ren, ten einde het werk gere­geld ten uit­voer te brengen.

Artikel 15 Hardsteenwerk

De drie bin­nen­deur­ko­zij­nen op hard­steenen noot­jes te stel­len met zijne dul­pers daar­tus­schen, bene­vens op de vier hoe­ken, alwaar de vleg­tin­gen begin­nen, bene­vens boven het dak aan beide zij­den, en op de vier pilas­ters van ach­te­ren mede hard­steenen dek­stuk­jes te plaat­sen. In den ingang der kerk en den uit­gang der­zelve naar de bad­ka­mer, te leg­gen twee hard­steenen dor­pels, hoog vijf en twin­tig duimen.

Artikel 16

Al de hard­steenen wer­ken vol­gens teek­e­ning en daar­van te maken mal­len, zui­ver vlak te wer­ken met digte voe­gen te stel­len en lood tus­schen de op elkan­der komende steenen te leg­gen, de ijzer­wer­ken met bekwame doken en de steenen te ver­bin­den en met lood vast te gie­ten, zorg­dra­gende dat de dook­ga­ten rondom vijf stre­pen rui­mer zijn dan de dikte der doo­ken, en al de hard­steenen naar den eisch van het werk te frij­nen en op te schu­ren waar zulks ver­eischt wordt.

Artikel 17 IJzerwerken

De ankers die tot ver­bin­ding door de kerk komen, zwaar drie à vier dui­men en de scheu­ten moe­ten mede van drie à vier dui­men ijzer gemaakt wor­den, bene­vens de drie hang­ij­zers voor de kroo­nen. Al het ver­der benoodigde ijzer­werk hoe ook genaamd, moet alle van het beste soort en genoeg­zame zwaarte zijn.

Artikel 18 Lood- en Zinkwerken

Al het lood en zink te leve­ren, leg­gen en sol­de­ren, zooals de meeste deugd van het werk vor­dert en hem aan­ne­mer zal wor­den geor­don­neerd. Het lood moet der­tig neder­land­sche pon­den in de vier­kante el zwaar zijn, het zink van num­mer veer­tien ; de ver­ga­der­bak­ken en aflaat­pij­pen van zink te maken, de pij­pen wijd zes dui­men. Het zink met zink­spij­kers te bespij­ke­ren, en daar waar het­zelve met het ijzer in aan­ra­king zoude komen, het ijzer met orgel­lood te bekleeden.

Artikel 19 Verfwerken

Al de hout­wer­ken, waar­te­gen gemet­seld of die tegen hard­steenen gesteld zijn, een­maal te verwen.
Het ijzer­werk eerst te meniën en daarna twee maal te ver­wen bene­vens de bad­ka­mer en konsistorie.
Al de kozij­nen, ramen, deu­ren, lijs­ten en bui­ten­hout­wer­ken te stop­pen, oliën, gron­den en twee maal over te verwen.
De hout­wer­ken bin­nen het gebouw te stop­pen, lij­men, de poriën vol en gelijk te schu­ren, te oliën, te gron­den en twee maal over te ver­wen naar onder­linge ver­kie­zing, bene­vens het geheele staande werk van de bewa­rings­kast der Moza­ï­sche wets­rol­len met meer­der sie­raad van verf­werk aan te bren­gen, als­mede naar onder­linge ver­kie­zing der aan­be­ste­ders te bewer­ken. Voorts de benoodigde verf voor het inpas­sen en in elkan­de­ren voe­gen der hout­wer­ken en het aan­bren­gen der lijs­ten te leveren.

Artikel 20

Wij­ders, zooals bij de tim­mer­wer­ken bepaald is, de inge­dre­ven spij­ker­kop­pen, de gaten met
olie­stop­verf te stop­pen en te ver­wen, als­dan het lood en zink te leggen.

Artikel 21 Glazenmakerswerk

Alle ramen, nadat dezelve geö­lied, gegrond en inge­past zijn, naar den eisch te dig­ten met best half wit Fransch glas, zon­der bla­zen of eenige gebre­ken en met menie stop­verf aan­stop­pen, naar den aard in te zet­ten, te pin­nen en te zor­gen dat er geene geberste gla­zen gebe­zigd worden.

Artikel 22 Stukadoorwerken

De bekoe­pe­ling en lijst­be­kleedin­gen met best droog maas riet van de eer­ste kwa­li­teit, behoor­lijk inge­kort met gegloeid koper­draad en spij­kers aan te bren­gen en acht gevende dat de naden wor­den vermijd.

Het koper­draad van bekwame dikte, met spij­kers op eenen afstand van vijf en zes­tig stre­pen, in reijen van der­tien dui­men van elkan­de­ren aan te bren­gen en te spij­ke­ren ; de ruwe grond, bestaande uit vier dee­len kalk, twee dee­len zand, een deel pleis­ter en met een lang raap­bord over te strij­ken ; de grond behoor­lijk opge­droogd zijnde met dezelve, maar gezifte spe­cie over te rapen en daarna over te pleis­te­ren met Vries­sche stuif­kalk en fijn gema­len pleis­ter, bene­vens de vier zij­den der kerk in lijst te wer­ken, even zooals van de bekoe­pe­ling is gezegd.

Artikel 23 Reparatie van het huis

Al de gebre­ken aan de twee schuif­ko­zij­nen in den voor­ge­vel van het huis in Wijk D. Num­mer 121, bevon­den wor­dende moe­ten maken, bene­vens voor ieder twee nieuwe ven­sters te ver­vaar­di­gen, alles in maniere zooals het oude bevon­den wordt en het deur­ko­zijn te repa­re­ren zooals behoort.

Als­mede de vloer in de gang mits­ga­ders de bin­nen­ka­mer te repa­re­ren zooals aan­ge­we­zen zal worden.
In de zij­ka­mer het noodige te doen en op nieuw beplak­ken met gemeen papier na verkiezing.
In de keu­ken den zol­der behoor­lijk in zijn vorige orde te bren­gen gelijk ook de vloer, als­mede het deur­ko­zijn van den kel­der en dat van de plaats, bei­den in zijn vorige orde te maken, bene­vens in den kel­der de steenen vloer en zol­der en daarin te maken twee rig­gels en uit het geheele dak daar­bo­ven de gebarste pan­nen uit te nemen en digt dekken.
Ver­vol­gens de geheele bin­nen­plaats moe­ten ver­stra­ten met de uit­ge­ko­mene straat­steenen, met eene goot langs den muur en de te kort komende steenen daar­bij moe­ten leve­ren, bene­vens onder het dak te maken eene grei­nen goot, dik tien met vijf­tien dui­men met een zin­ken pijp en treg­ter te voor­zien, als­mede eene aflei­ding goot te maken van grei­nen plan­ken, in maniere zooals aan­ge­we­zen zal worden.

Wij­ders den gehee­len ach­ter­ge­vel van het voor­noemde huis met des­zelfs geheim gemak, ramen, deu­ren, in maniere te maken van grei­nen hout, alles zooals het oude bevon­den wordt, als­mede onder het geheele dak te maken eene grei­nen goot, dik tien dui­men, vier stre­pen met vijf­tien dui­men, zes stre­pen met des­zelfs uit­lo­zings­pijp van zink zooals behoort.

Mits­ga­ders den gehee­len water­gang weder in orde te maken, al de opstands­mu­ren moe­ten afbre­ken, zoover die slecht bevon­den zul­len wor­den en weder opwer­ken met de oude afge­ko­mene heele steenen en de te kort komende zul­len door den aan­ne­mer moe­ten gele­verd wor­den, als­mede de geheele schoe­ij­ing in zijn vorige orde te maken met eiken scheeps­hout, alles van dikte zooals het oude bevon­den zal wor­den en van boven digt dek­ken zooals behoort.

Als­mede op de boven­voor­ka­mer de vloer moe­ten betin­ge­len daar zulks noodig is ; als­dan in het mid­den te maken een schei­be­schot, glad geschaafd van drooge vlot­dee­len met eene deur daarin te han­gen en te slui­ten met ring en klink ; mits­ga­ders daar te maken eene bed­stede, alles geschaafd van den­nen­hout, voor de pilas­ters slijp­dee­len, ver­ders alles van vlot­dee­len met deur­tjes onder de zet­ting van den­nen­hout, dik twee dui­men, te han­gen zooals behoort, als­mede al de gebre­ken aldaar aan de twee schuif­ko­zij­nen, de stij­len en den dul­per moe­ten maken, bene­vens de ramen in orde te maken zooals behoort.

Ver­vol­gens zal den aan­ne­mer op de vlie­ring in den ach­ter­ge­vel het kozijn­tje moe­ten repa­re­ren, bene­vens een raam daarin te maken van grei­nen hout en te stop­pen zooals behoort, als­mede in de vlie­ring te ver­wer­ken vier ellen vlot­dee­len, als­dan het noodige te betin­ge­len na genoegen.

Als­mede den brand­ge­vel in zijn geheel moe­ten digt met­se­len in de spe­cie, dik één steen tot onder den naald en aan­ra­pen en twee malen wit­ten, als­mede uit het geheele dak al de wrakke pan­nen te wer­ken en al de vor­sten en zoo­men digtsmee­ren ; al de pan­nen van bin­nen digtsmee­ren met spe­cie met haar gemengd zooals behoort.

Artikel 24 Kwaliteit en keuring der materialen

Al de mate­ri­a­len en gereed­schap­pen voor dit werk benoodigd, zal de aan­ne­mer voor zijne reke­ning moe­ten aan­schaf­fen en ver­zor­gen en moe­ten zijn van de beste in hunne soort.
Geene mate­ri­a­len, hoe ook genaamd, mogen ver­werkt wor­den, dan nadat dezelve alvo­rens door de daar­toe gestelde direc­tie zul­len zijn goedgekeurd.

De afge­keurde zul­len dade­lijk van het werk moe­ten ver­wij­derd en door vol­doende ver­van­gen worden.
Indien de aan­ne­mer ter kwa­der trouw han­delde, om afge­keurde of onge­keurde mate­ri­a­len te ver­wer­ken, zal hij tel­ken reize ver­beu­ren eene boete van vijf en twin­tig gul­den, die van zijne aan­ne­ming­som zal wor­den afgetrokken.

Artikel 25 Vergeting of duisterheden

Indien onder de bewer­king eenige duis­ter­he­den in dit bestek mog­ten voor­ko­men, blijft de uit­leg­ging daar­van aan de Hee­ren beste­ders, of een daar­toe gestelde opzie­ner naar wel­ker uit­spraak de aan­ne­mer zich zal moe­ten gedragen.
De stads­stra­ten voor zoo­veel die door het gra­ven der fon­da­men­ten of het maken der stel­lin­gen defect wor­den, zal de aan­ne­mer na genoe­gen van Hee­ren Bur­ge­mees­ter en Wet­hou­de­ren moe­ten herstellen.

Artikel 26 Begin en voltooying van het werk

De aan­ne­mer zal na beko­men toe­zeg­ging van het werk, dade­lijk een aan­vang moe­ten maken en te zor­gen, dat het gebouw op den vijf­tien­den Janu­a­rij aan­staande in orde opge­le­verd is, het­zelve niet klaar bevon­den wor­dende, zal den aan­ne­mer van zijne bedon­gen aan­ne­mings­gel­den wor­den gekort voor iede­ren dag, die hij lan­ger werkt drie gul­den, ten voor­deele van de Hee­ren besteders.

Artikel 27 Betaling

De beta­ling zal geschie­den in vier termijnen.
De eer­ste als de fon­da­men­ten met een el daarop gewerkt zijn.
De tweede als het plaats­hoogte met de bekoe­pe­ling zal klaar zijn.
De derde als het onder dak en het bin­nen­werk klaar is, en
De vierde als het werk op den vijf­tien­den Febru­a­rij acht­tien hon­derd twee en veer­tig zon­der hoofd­ge­bre­ken zal bevon­den worden.

Artikel 28 Onkosten

De zegel- en regi­stra­tie reg­ten op deze aan­be­ste­ding val­lende ; het sala­ris van den amb­te­naar over dezelve staande, het plaat­sen van adver­ten­tien in de cou­ran­ten en het ver­der bekend maken der­zelve bene­vens de kamer­huur komen geheel ten laste van den aannemer

Gorin­chem den IIen Junij 1800 één en veertig
Het Kerk­be­stuur der Israe­li­ti­sche Gemeente voornoemd
(w.g.)

E. van der Sluis
I. Hijmans
N. van Straten

Deze gehecht aan de minuut pro­ces ver­baal van aan­be­ste­ding voor den onder­geteek­en­den nota­ris en getui­gen te Gorin­chem gepas­seerd den 14den Junij 1841, Num­mer 126.
(w.g.)

M. Valke
C. Meuleman
C.G. Boonzajer
I. Hijmans
N. van Straten
E. van der Sluis
J. van Dooremaalen

Interieur

Interieur synagoge met gezicht op de Ark

Inte­ri­eur syna­goge met gezicht op de Ark

In de joodse reli­gie vormt de syna­goge een cen­trale plaats van samen­komst voor gebed en stu­die. Van­daar dat het gebouw ook wel ‘sjoel’ (school) wordt genoemd. De gehele dienst in de syna­goge is ver­vat in een gebe­den­boek of Sidoer. De tijd­stip­pen en de wijze waarop uit de Tora (de vijf boe­ken van Mozes) wordt gele­zen, het Sjema (het eer­ste hoofd­ge­deelte uit de litur­gie) wordt gezegd en het gebed of Tefila wordt gere­ci­teerd, zijn daarin aangegeven.

De inrich­ting van de syna­goge dient het belang van de cen­traal staande Tora te onder­stre­pen. Ken­mer­kend zijn daarom : de aan­we­zig­heid van een kast of Ark voor de Tora-rol­len, een ver­ho­ging of biema in het mid­den en een afge­schei­den ruimte voor vrou­wen met uit­zicht op kast en biema.

De Ark bevindt zich aan de oost­zijde van de gebeds­ruimte in de rich­ting van Jeru­za­lem. De kast wordt geflan­keerd door zui­len en is vaak voor­zien van cita­ten. Op de Ark het eeu­wig bran­dend licht (ner tamied) en ervoor het paro­chet (voor­hang), uit kost­baar tex­tiel ver­vaar­digd. Rechts staat meestal de negen­ar­mige cha­noeka-kan­de­laar. Voor de Ark staat een leze­naar of amoed, van­waar de voor­gan­ger een groot deel van de litur­gie reciteert.

Reconstructie plattegrond synagoge Gorinchem door Bert Stamkot, Cartografisch Bureau MAP Amsterdam

Recon­struc­tie plat­te­grond syna­goge door Bert Stamkot.

De Tora-rol wordt met res­pect behan­deld. Men gaat staan, wan­neer zij naar de biema wordt gedra­gen, waar de rab­bijn een hoofd­stuk gaat voor­le­zen. De stok­ken waar­aan de rol is beves­tigd wor­den wel levens­bo­men genoemd en zijn ver­sierd met zil­ve­ren torens met rin­ke­lende bel­le­tjes of met een Tora-kroon (keter Tora). Opge­rold wordt de Tora bekleed met een (vaak) kost­bare man­tel, waar­voor weer een zil­ve­ren schild of tas en een yad (aan­wijs­stokje) gehan­gen wordt. De ban­ken in de syna­goge staan gericht naar de biema. De ver­ho­ging is omrand door een balus­trade. In het mid­den een tafel belegd met een fraai bewerkt kleed, in de kleu­ren van de des­be­tref­fende feest­dag. Onder de tafel wer­den cere­mo­ni­ële objec­ten voor de diverse feest­da­gen bewaard.

Vernield interieur synagoge januari 1941

Ver­nield inte­ri­eur janu­ari 1941.

Na de slui­ting van de syna­goge werd de inven­ta­ris ver­kocht en raakte ver­spreid. Zo nam de Isra­ë­li­ti­sche gemeente in Rot­ter­dam veel van de ritu­ele voor­wer­pen over, waar­on­der een zil­ve­ren Tora­k­roon, 5 Siprê Tora, 3 Toraman­tels, een paar kleine zil­ve­ren sier­to­rens, een stan­daard voor een Toraman­tel, een paar school­boe­ken, 3 stel kle­den voor het Almem­mor en Aron Hako­desj en een kleine zil­ve­ren yad. Een van de andere Tora-man­tels vond een nieuwe bestem­ming in het Joods His­to­risch Museum in Amster­dam. De Tora-kroon werd ver­kocht even­als de grote 18e eeuwse kroonluchters.

Onderzoek

Aanleg eerste vlak in de werkput

Aan­leg eer­ste vlak in de werkput

Doelstelling onderzoek

De voor­naamste doe­len voor het arche­o­lo­gisch onder­zoek bin­nen Gorin­chem bestaan ener­zijds uit het vast­leg­gen van arche­o­lo­gi­sche spo­ren die een bij­drage zou­den kun­nen leve­ren aan de arche­o­lo­gi­sche topo­gra­fie van Gorin­chem. Een­vou­dig gesteld komt dat neer op de vol­gende vra­gen : waar bevond zich bebou­wing ? , Uit welke peri­ode dateert deze ? Wat was de aard van de bebou­wing : wonen, wer­ken etc.? Hoe was de stad ingedeeld ?

Ander­zijds dient aan­dacht geschon­ken te wor­den aan de res­ten van de mate­ri­ële cul­tuur, de vond­stom­stan­dig­he­den, de dia­chrone ont­wik­ke­ling zowel kwa­li­ta­tief als kwan­ti­ta­tief, de res­ten van voed­sel­pa­tro­nen, gebruik van hulp­bron­nen etc. Ver­taald in vra­gen komt dat bij­voor­beeld neer op : Welke gebruiks­voor­wer­pen wor­den gevon­den op de vind­plaats ? Welk aar­de­werk, glas, metaal, hout etc. gebruikte men en waar­voor ? Welke hoe­veel­he­den gebruikte men ? Is dat door de tij­den heen aan ver­an­de­ring onder­he­vig ? Is het moge­lijk om aan de hand van de vond­sten uit­spra­ken te doen over de wel­stand of maat­schap­pe­lijke posi­tie van de bewo­ners, gebrui­kers ? Is het moge­lijk om uit­spra­ken te doen over de voor­keur van de vroe­gere bewoners ?

Het onder­zoek van de vind­plaats aan de Kwe­kel­straat was ech­ter wat betreft tijd, inspan­ning en finan­ciën beperkt. De vraag­stel­ling was daar­aan nood­ge­dwon­gen aan­ge­past. Voor de syna­goge zijn van­wege de beperkte aard van het onder­zoek de vol­gende pun­ten van belang : Even­tu­ele res­tan­ten van de syna­goge dien­den gedo­cu­men­teerd te wor­den voor­dat zij door de komende bouw­werk­zaam­he­den ver­lo­ren zou­den gaan ; Het regi­stre­ren van vroe­gere res­ten van bewo­ning op het perceel.Het ver­za­me­len en ber­gen van mate­ri­ële res­ten (vond­sten) die gere­la­teerd kun­nen wor­den aan het gebruik van de syna­goge en de bij­ge­bou­wen en de oudere res­ten ter plekke.

19de eeuwse resten van synagoge, schoolgebouw, mikwe en watergang (grijs), archeologisch onderzoek naar voormalige synagoge aan de Kwekelstraat te Gorinchem in 2000.

19de eeuwse res­ten van syna­goge, school­ge­bouw, mikwe en water­gang (grijs)

Methode van onderzoek

De loca­tie van de syna­goge was uit over­le­ve­ring en his­to­risch onder­zoek goed bekend. Aan het onder­zoek van het per­ceel waren ech­ter enkele restric­ties ver­bon­den die het arche­o­lo­gisch onder­zoek bemoei­lijkte : van­wege de lichte ver­ont­rei­ni­ging van de bodem diende de uit­ge­gra­ven grond op het per­ceel geschei­den van de schone boven­grond bewaard te blij­ven en na de opgra­ving terug­ge­stort te wor­den. Dit beperkte de grootte van de aan te leg­gen opgra­vings­put­ten en daar­door de over­zich­te­lijk­heid. Tevens ver­zocht de pro­ject­ont­wik­ke­laar om niet die­per dan 1,8 m onder straat­ni­veau te ont­gra­ven van­wege te ver­wach­ten pro­ble­men met de zet­ting van de terug­ge­storte grond die de bouw­werk­zaam­he­den zou­den kun­nen belem­me­ren. Er zou ook ver­zak­king van de belen­dende per­ce­len kun­nen plaats­vin­den. De grond­werk­zaam­he­den voor de nieuw te bou­wen pan­den gin­gen niet die­per dan 1 meter onder het straat­ni­veau (ca. 0 – 0.5 m + NAP). Aan zowel de oost- als de west­kant van de kavel langs de zij­mu­ren van de aan­gren­zende hui­zen bleef een strook van ca. 2 meter onaan­ge­roerd, van­wege het gevaar voor verzakking.

Laags­ge­wijs is met een graaf­ma­chine de oos­te­lijke helft van het ter­rein bloot­ge­legd tot op een diepte van ca. 1,8 meter onder het maai­veld. Dit was vol­doende om de arche­o­lo­gi­sche spo­ren van de 20e tot de 16e eeuw te onder­zoe­ken. Met de hand (schep) zijn spo­ren waar zich vond­sten in bevon­den door­ge­werkt. Met behulp van metaal­de­tec­tors is alle uit­ge­gra­ven grond met grote regel­maat door­zocht. Vrij­wel alle mun­ten wer­den zo gevon­den. Dui­de­lijk geslo­ten vondst­con­cen­tra­ties zoals de vul­ling van de water­gang en de ton­put­ten zijn geheel nat gezeefd op een zeef met maas­wijdte 2 mm waar­door het groot­ste deel van de vond­sten ver­za­meld kon wor­den. Uit deze spo­ren zijn ook enkele eco­lo­gi­sche mon­sters met een inhoud van 2 liter verzameld.

Nadat deze helft geheel was onder­zocht is de wes­te­lijke helft van het ter­rein op dezelfde wijze opge­gra­ven. Op drie plaat­sen zijn klei­nere diepe put­ten met een afme­ting van 2,5 x 1 m gemaakt om inzicht te krij­gen in de onder­grond tot op een diepte van ÷1.0 m NAP (ca. 2,5 meter onder straat­ni­veau). Oudere spo­ren uit de 15e eeuw en vroe­ger ble­ken op dit niveau, en dus onder het gehele per­ceel, nog volop aan­we­zig te zijn.

Langs de oost­kant van de kavel is een pro­fiel gete­kend dat op 2 meter even­wij­dig aan de muur van Kwe­kel­straat 12 – 14. Het pro­fiel heeft een hoogte van 1,80 meter. De onder­zijde reikte tot ÷0.30 m NAP. Door tijd­ge­brek is beslo­ten om maar een deel van het oost-west pro­fiel aan de noord­zijde van de werk­put te teke­nen. Het ver­loop van de spo­ren was hier wei­nig vari­a­bel van­daar dat men dit gedeelte als repre­sen­ta­tief voor het gehele per­ceel kan beschouwen.

Achterzijde synagoge, tekening door H.M. den Uyl 1957

Ach­ter­zijde syna­goge, teke­ning door H.M. den Uyl 1957

Grondig gesloopt

Tij­dens de opgra­ving ble­ken de muren van de syna­goge vol­le­dig door de sloop te zijn ver­woest. De fun­de­ring van de syna­goge bestond uit twee stro­ken puin met kalk­mor­tel, gestort in sleu­ven die in de klei waren inge­gra­ven. In deze sleu­ven ston­den zes recht­hoe­kige poe­ren, gemet­seld op gre­nen kes­pen die ieder rust­ten op vier hei­pa­len. Vier van deze poe­ren wer­den in de werk­put bloot­ge­legd, de twee res­te­rende poe­ren bevin­den zich waar­schijn­lijk nog tegen de rooi­lijn van het per­ceel ten wes­ten van de werk­put. Samen met het ritu­ele bad, het mikwe, waren deze fun­de­rin­gen de enige res­ten van de syna­goge die zich nog in de bodem bevonden.

In het gemeen­te­ar­chief van Gorin­chem zijn drie foto’s bewaard geble­ven waarop het inte­ri­eur zicht­baar is, gefo­to­gra­feerd in de rich­ting van de ark. Van de noord­zijde van de sjoel, waar zich de con­sis­to­rie, de mikwe en de vrou­wen­ga­le­rij bevon­den, zijn geen afbeel­din­gen bekend. Gedu­rende de opgra­ving ont­stond ech­ter meer dui­de­lijk­heid over hoe deze onder­de­len van de syna­goge er uit moe­ten heb­ben gezien.

Het mikwe en con­sis­to­rie wer­den bij de bouw geves­tigd in een bij­ge­bouw ach­ter de syna­goge. Dit gebouw­tje is goed zicht­baar op een teke­ning van H.M. den Uyl, date­rend van kort voor de sloop. Op deze teke­ning van Den Uyl is het schuine pan­nen­dak zicht­baar, even­als de twee kleine ramen, die van­uit het aan­gren­zende per­ceel op het dak van het bij­ge­bouw uit­zicht boden. Lit­te­kens van deze gesloopte aan­bouw, en van de syna­goge waren nog dui­de­lijk zicht­baar op de muren van het aan­gren­zende per­ceel (Kwe­kel­straat 24 – 26).

Zijgevel Kwekelstraat 22-24, I: stijl van het hek, II: voorgevel, III: achtergevel, IV: achtergevel/schuine dak bijgebouw, V: latere doorgang van badhuis naar vrouwengalerij, VI: vroegere doorgang van badhuis naar vrouwengalerij.

Zij­ge­vel Kwe­kel­straat 22 – 24, I : stijl van het hek, II : voor­ge­vel, III : ach­ter­ge­vel, IV : achtergevel/​schuine dak bij­ge­bouw, V : latere door­gang van bad­huis naar vrou­wen­ga­le­rij, VI : vroe­gere door­gang van bad­huis naar vrouwengalerij.

Op de sche­ma­ti­sche teke­ning van de zij­ge­vel van dit pand is zicht­baar hoe een opgang van­uit het bij­ge­bouw naar de vrou­wen­ga­le­rij leidde ; een schuin oplo­pende baan van pleis­ter­kalk en beves­ti­gings­bou­ten van de trap­leu­ning tonen aan waar deze trap zich bevond. De muren van de voor- en ach­ter­zijde van de syna­goge en de ach­ter­zijde van het bij­ge­bouw waren ook dui­de­lijk zicht­baar als lit­te­kens op de gevel, even­als het schuine dak van het gebouw­tje en de rechte uit­bouw die het trap­pen­huis met de vrou­wen­ga­le­rij over­dekte. De twee ven­sters boven het trap­pen­huis, die op de teke­ning van Den Uyl te zien zijn, bevin­den zich nog steeds in de zijgevel.

Voormalige synagoge aan de Kwekelstraat eind 19de eeuw

Voor­ma­lige syna­goge aan de Kwe­kel­straat eind 19de eeuw

Op de foto uit het einde van de 19e eeuw is te zien dat op de plaats van het hui­dige per­ceel Kwe­kel­straat 24 – 26 alleen een muur langs de straat stond. In 1902 werd op deze plaats een pand gebouwd, tegen de zij­ge­vel van de syna­goge, waarin ook een nieuw bad­huis werd inge­richt. Ken­ne­lijk bestond er behoefte aan een gro­tere en meer com­for­ta­bele accom­mo­da­tie van de bad­ruimte. Het trap­pen­huis van­uit het vroe­gere mikwe zal zijn oor­spron­ke­lijke func­tie als toe­gang tot de vrou­wen­ga­le­rij ver­lo­ren heb­ben ofschoon de aan­bouw nooit is afge­bro­ken tot de defi­ni­tieve sloop van de syna­goge, getuige de teke­ning van Den Uyl, die enkele maan­den vóór de sloop werd gemaakt. Het bal­kon dat links op de rand van de foto te zien is, is waar­schijn­lijk de toe­gang tot de vrou­wen­ga­le­rij geweest van­uit de nieuwe bad­ruimte. Uit deze bevin­din­gen kan gecon­clu­deerd wor­den dat de bui­ten­kant van deze gevel oor­spron­ke­lijk de bin­nen­kant van een muur van de syna­goge is. Na de afbraak van de syna­goge is deze muur als zij­ge­vel van dit pand blij­ven staan, en vormt zo het enige fysieke over­blijf­sel van de syna­goge ter plaatse. Tegen­woor­dig is de muur bepleis­terd, waar­mee ook het laatst zicht­bare res­tant van het kerk­ge­bouw voor het oog verdween.

Godsdienstige en maatschappelijke school

Ten oos­ten van de water­gang, tus­sen de syna­goge en het hui­dige huis­num­mer 14, bevond zich een pand dat door de Isra­ë­li­ti­sche gemeente als ‘gods­dien­stige en maat­schap­pe­lijke school’ werd gebruikt. Dit gebouw bestond al toen de kof­fie­huis hou­der Lin­de­man twee per­ce­len kocht namens de Isra­ë­li­ti­sche gemeente in 1836. Voor­dien was op het per­ceel ten oos­ten van de stads­wa­ter­gang al een school geves­tigd hoe­wel dit deel in 1841 door de kille weer ver­kocht werd. Alleen het woon­huis van Jacob de Groot bleef in bezit van de Isra­ë­li­ti­sche gemeente.

Schoolklas 1917

School­klas 1917.

Dit huis knapte men tege­lijk met de bouw van de syna­goge op. Het is niet dui­de­lijk of het toen de nieuwe gevel heeft gekre­gen die op de 19e eeuwse foto van de syna­goge te zien is. De wes­te­lijke zij­muur is gedeel­te­lijk op de water­gang gebouwd en naast een oudere fun­de­ring. De joodse school was waar­schijn­lijk iets gro­ter dan het 16e-17e eeuwse huis dat er eer­der stond maar het valt niet uit te slui­ten dat het huis voor een deel nog 16e-17e eeuwse ele­men­ten bezat. De lengte bedroeg ruim 10 meter en de breedte was iets meer dan 7 meter als men er van uit­gaat dat het huis aan­sloot op Kwe­kel­straat 14. De fun­de­ring van de voor­ge­vel was nog aan­we­zig onder het pla­vei­sel aan de Kwe­kel­straat. Het ach­ter­huis was onge­veer 3 meter lang. In dit ach­ter­huis lagen vele fun­de­rings­res­ten door en over elkaar waar geen func­tie aan toe te schrij­ven viel. De ach­ter­zijde van het huis liep iets in breedte af omdat de wes­te­lijke muur voor een deel de onder het ach­ter­huis ver­dwij­nende water­gang volgde. De schei­ding tus­sen voor- en ach­ter­huis houdt de ach­ter­ge­vel aan de voor­gan­ger van de school.

Onder het voor­huis bevond zich in het mid­den een grote gemet­selde 19e eeuwse water­put waar aan de boven­zijde twee loden pij­pen uit­kwa­men die diep in de put sta­ken en aan de andere kant door een kel­der­muur naar het oos­ten ver­dwe­nen. Het kel­der­tje was een res­tant uit de 18e eeuw en na de aan­leg van de put dicht­ge­gooid. Een derde loden lei­ding liep op een iets die­per niveau naar het ach­ter­huis en in de water­gang. Deze pijp diende als een over­loop. De put bleek na te zijn opge­gra­ven nog steeds te func­ti­o­ne­ren. Het water welde nog altijd snel op. De put was mini­maal 4,5 meter diep (tot onder ÷3,50m NAP). Waar­schijn­lijk heeft deze put ook gefunc­ti­o­neerd om het mikwe te vullen.

Funderingsresten met links de opengebroken waterput en rechts de watergang.

Fun­de­rings­res­ten met links de open­ge­bro­ken water­put en rechts de watergang.

Geestelijke reinheid

In de joodse tra­di­tie is het gewoonte om gebruik te maken van een mikwe, het bad waarin bij bepaalde omstan­dig­he­den een ritu­ele onder­dom­pe­ling plaats­vindt. Dit gebeurt bij vrou­wen voor­dat zij in het huwe­lijk tre­den en na hun men­stru­a­tie­pe­ri­ode. Strikt ortho­doxe man­nen maken op vrij­dag gebruik van het mikwe om ‘rein’ de sjab­bat in te gaan en voor hun huwe­lijk om ‘rein’ aan deze nieuwe levens­fase te begin­nen. Tevens vindt onder­dom­pe­ling plaats van iemand die tot het Joden­dom over­gaat, als afslui­ting van een vaak jaren­lange peri­ode van voor­be­rei­ding. In al deze geval­len gaat het om het ver­krij­gen van een vorm van gees­te­lijke rein­heid. Een mikwe moet ten­min­ste 40 se’a (circa 500 liter) ‘stro­mend’ water bevat­ten, dat recht­streeks uit een bron, een rivier, of zee afkom­stig is. Is deze hoe­veel­heid bereikt, dan is aan­vul­ling met kraan­wa­ter mogelijk.

Mikwe van de voormalige synagoge aan de Kwekelstraat te Gorinchem

Mikwe van de voor­ma­lige syna­goge aan de Kwe­kel­straat te Gorinchem

Aan de ach­ter­kant van de syna­goge werd op een diepte van 0.75 cm + NAP een gemet­selde mikwe aan­ge­trof­fen van twee bij ander­halve meter. Het diep­ste deel van het bak­ste­nen bad was toe­gan­ke­lijk met gemet­selde tre­den en was bekleed met rode, gebak­ken pla­vui­zen. Het bad rustte op gre­nen kes­pen die op palen waren gefun­deerd, ver­ge­lijk­baar met de vier zicht­bare fun­de­rin­gen van de syna­goge. Er was geen afvoer aan­we­zig, maar in de oos­te­lijke hoek bevond zich een over­loop en een gemet­selde goot van bak­steen en pla­vui­zen, die uit­mondde in de water­gang. De boven­zijde van het bouw­sel is ver­moe­de­lijk bij de afbraak ver­nield, waar­door een aan­tal tre­den ver­dwe­nen zijn.

Na vol­tooi­ing van de opgra­ving is op ver­zoek van de Gemeente Gorin­chem het mikwe met behulp van een kraan­wa­gen 5 meter in zui­de­lijke rich­ting ver­plaatst. Hier­door kon het mikwe bewaard blij­ven onder de vloe­ren van de nieuw­bouw omdat het op deze plaats geen belem­me­ring zou vor­men voor de heiwerkzaamheden.

Oudste sporen voor 1841 onder de synagoge

Oud­ste spo­ren voor 1841 onder de synagoge

Onder de joodse school (einde 16e eeuw-1836)

De kille kocht in 1836 van de “stads­on­der­wij­zer der jeugd” Jacob de Groot een “kapi­taal, hecht en sterk woon­huis en erve” dat later gedeel­te­lijk inge­richt zou wor­den als de Isra­ë­li­ti­sche school. In 1841 ver­kocht de Neder­landsch Isra­ë­li­ti­sche Gemeente Gorin­chem (NIGG) weer een deel dat ooit in gebruik was als bur­ger­school. Dit pand moet wel het nog bestaande pand Kwe­kel­straat 12 – 14 zijn geweest.

De oud­ste grond­spo­ren op de kavel van de syna­goge en de school die date­ren voor de bouw in 1841 vindt men al op een hoog niveau. Bin­nen de loca­tie van de Isra­ë­li­ti­sche school bevin­den zich op een niveau van ca. 1.10 m +NAP de res­ten van een oud vloer­ni­veau dat waar­schijn­lijk op of iets onder straat­ni­veau lag. De pla­vui­zen­vloer lag op een laag kalk met daar­bo­ven wat zand. Het for­maat van de pla­vui­zen was 22×22×1,5 cm, ze waren onge­gla­zuurd en het ver­band was onre­gel­ma­tig. Voor de vloer was gebruik gemaakt van halve en kwart pla­vui­zen. Aan de vorm van de kalk­laag viel af te lezen dat de vloer voor het groot­ste deel ver­wij­derd was voor de aan­leg van de grote water­put in 1841.

Hoogst­waar­schijn­lijk is deze vloer in ver­band te bren­gen met muur­res­ten die uit de 18e eeuw of eer­der date­ren en die de res­tan­ten zijn van de voor­gan­ger van de school. De zij­muur van deze voor­gan­ger kan gebouwd zijn op de onre­gel­ma­tig gecon­stru­eerde fun­de­rings­muur die tegen de oost­zijde van de water­gang stond. Deze muur bestond uit een onre­gel­ma­tig ver­band van grote rode bak­ste­nen met een for­maat van 30x15x7cm. De ste­nen waren dui­de­lijk her­ge­bruikt. Aan de hand van het for­maat moe­ten de ste­nen 15e ‑vroeg 16e eeuws zijn geweest. Ook elders in de stad vindt men der­ge­lijk her­ge­bruik van ouder bouw­ma­te­ri­aal. Tij­dens de opgra­ving van huis Paf­fen­rode in 1997 ble­ken de fun­de­rin­gen van het huis dat aan het eind van de 16e eeuw was gebouwd van het­zelfde for­maat grote bak­ste­nen. Mis­schien zijn deze ste­nen afkom­stig van de gesloopte laat mid­del­eeuwse stads­muur of het Bour­gon­di­sche kas­teel de Blauwe Toren. In ieder geval moet door de aan­leg van de ves­ting­wer­ken en de ingrij­pende bouw­werk­zaam­he­den in Gorin­chem vanaf 1580 zeer veel bouw­ma­te­ri­aal zijn vrij­ge­ko­men dat men dank­baar kon aan­wen­den voor nieuw­bouw en renovatie.

De res­tan­ten van een fun­de­ring die NW-ZO liep vormde de ach­ter­zijde van dit gebouw. Moge­lijk mar­keer­den de onder­bre­kin­gen in de muur de plaats waar de hou­ten gevel­stij­len geplaatst waren van een huis met een deels hou­ten ach­ter­ge­vel. Als we uit­gaan van de sym­me­trie in het gebouw dan waren de afme­tin­gen van dit huis ca. 5,5 m breed en 6,5 m lang. De gevel aan de straat­kant moet zo onge­veer een meter bre­der zijn geweest dan de ach­ter­ge­vel. In het huis waren twee kleine kel­ders aan­we­zig. Of zij tege­lijk in gebruik waren valt niet te zeg­gen. Het lijkt erop dat ze beide uit de 18e eeuw date­ren. Het kel­der­tje aan de oost­zijde van het huis is dicht­ge­gooid in de 19e eeuw na de aan­leg van de water­kel­der en de loden lei­din­gen. Onderin de kel­der zat een hou­ten vaatje inge­gra­ven met o.a. vroeg 18e eeuwse Gor­cumse pij­pen. De bodem van het vaatje bevond zich op ÷0,20 m NAP. De andere kel­der was vondstloos. De bodem bestond uit naald­hou­ten plan­ken. Het for­maat van de bak­ste­nen (22×10×4 cm) doet ver­moe­den dat de kel­der in de 18e eeuw was inge­bouwd. De bodem van deze kel­der lag op ÷0,42 m NAP. De fun­de­ring van het huis aan de straat­kant kan nog aan­we­zig zijn. Waar­schijn­lijk lag de rooi­lijn van de bebou­wing in de 16e-17e eeuw iets meer naar het zui­den. Het huis dateerde dus uit het eind van de 16e eeuw. De vroeg­ste ver­mel­ding van een eige­naar een huis op deze plaats is Tho­nis Fransz. van 1591 tot voor 1604. Mis­schien was hij tevens de bou­wer van dit pand. Er is zowel arche­o­lo­gisch als uit het archief geen aan­wij­zing voor sloop of ver­nieu­wing van het huis gedu­rende de peri­ode 1591 – 1836. De gevel van de joodse school lijkt op de foto’s 19e eeuws. Ook de gevon­den fun­de­rings­muur onder de rand van de hui­dige bestra­ting aan de Kwe­kel­straat wijst op een der­ge­lijke date­ring. Dit lijkt in tegen­spraak met de his­to­ri­sche gege­vens maar het was ove­ri­gens niet onge­brui­ke­lijk dat alleen de voor­ge­vel en de zij­ge­vel ver­nieuwd wer­den. De rest van het huis zou 16e – 17e eeuws kun­nen zijn geweest met enige 19e eeuwse modi­fi­ca­ties aan de voor- en ach­ter­zijde. Mocht het huis toch nieuw opge­trok­ken zijn dat moet dit voor de aan­koop van het NIGG in 1836 zijn gebeurd. In dat geval gebruikte men de oude fun­de­rin­gen omdat die klaar­blij­ke­lijk nog vol­de­den. De fond­sen die men beschik­baar had voor de nieuwe syna­goge voor­za­gen alleen in een her­stel van de naast­ge­le­gen woning.

Het is niet uit te slui­ten dat toen ook de gevel ver­nieuwd is. Het ach­ter­huis ten noor­den van spoor 116 is ook een jon­ger bouw­sel. Er zijn geen spo­ren gevon­den van muren ouder dan de 18e eeuw op dit achtererf.

In de ver­pon­dings­ko­hie­ren van voor 1653 ver­meldt men twee huis­jes die tus­sen dit per­ceel en de vol­gende staan. Uit de archi­va­lia wordt niet dui­de­lijk of deze huis­jes uit­ein­de­lijk bij het per­ceel zijn gevoegd dat door de NIGG werd aan­ge­kocht. De opgra­vings­ge­ge­vens wij­zen ondub­bel­zin­nig op een enkele huis­plaats op de plaats waar ooit het woon­huis van Jacob de Groot stond en later de jood­sche school was gevestigd.

De oud­ste res­ten onder de school kwa­men uit de grijze klei­la­gen die op enkele plek­ken tot op 0,80m NAP bewaard waren geble­ven. Hierin bevon­den zich scher­ven Sieg­burg steen­goed (o.a. Jaco­ba­kan­ne­tjes) en rood en grijs aar­de­werk uit de 14e, maar vooral 15e eeuw.

Onder de synagoge (14e/​15e eeuw-1841)

Ten tijde van de aan­koop van de kavel door de NIGG in 1836 was het ter­rein waar later de syna­goge zou ver­rij­zen onbe­bouwd en was door de eige­naar Jacob de Groot inge­richt als tuin. Bij de koop in 1818 stond op dit per­ceel nog een schuur (van­ouds koets­huis) die door de vorige eige­naar, voer­man Johan­nes de Bruijn Ger­ritsz., waar­schijn­lijk als zoda­nig nog wel gebruikt zal zijn. De Groot sloopte de schuur al kort na de aan­koop van het ter­rein en bouwde een schut­ting op de plaats van de ingang van de schuur. In 1798 was er nog sprake van een koets­huis, stal­ling en erve met een loods en var­ken­schot­ten. Het ter­rein was omheind en er lag vol­gens de trans­port­akte een mest­hoop. De stal­ling, de loods, mest­hoop en de var­ken­schot­ten zijn in de daarop vol­gende twin­tig jaren ver­dwe­nen want er werd bij de aan­koop van per­ceel en opstal­len door De Groot geen mel­ding meer van gemaakt.

Tot aan 1788 moet er op dit stuk een woon­huis gestaan heb­ben. Of dit huis later in gebruik werd geno­men als koets­huis valt niet op te maken uit de archief­stuk­ken. In 1690 stond er nog naast het huis een ander klein huisje. De oud­ste archief­ge­ge­vens over bebou­wing op deze kavel zijn uit 1637 als een erf­ge­naam van Claes Cor­ne­liss en Lijs­beth Dir­cksdr. het huis, erf met bouw­huis, “berge en toe­be­ho­ren” van de andere erf­ge­na­men over­nam. De spo­ren van bebou­wing onder de latere syna­goge zijn afkom­stig uit een geschei­den peri­ode : drie kui­len, een deel van een vloer en een res­tant van een kel­der of put, date­ren uit de 18e eeuw of vroe­ger. De recht­hoe­kige kuil was opge­vuld met bak­steen­puin waar­tus­sen frag­men­ten lagen van grote rood­bruin gegla­zuurde steen­goed kel­der­va­ten met grote hori­zon­taal geplaatste wor­sto­ren die uit de tweede helft van de 18e eeuw dateren.

Samen met de muur­res­ten en de delen van de vloer zou dit een res­tant van een kel­der van een woon­huis kun­nen zijn geweest. Ook spoor 83 lijkt een­zelfde date­ring te heb­ben. De ver­mel­ding in het nota­ri­eel archief van een huis dat hier tot 1788 of iets later bewoond moet zijn geweest valt te rij­men met deze bevin­din­gen. De fun­de­rin­gen van de hui­zen zijn voor de bouw van de syna­goge al gron­dig ver­wij­derd. Als dit per­ceel ver­ge­le­ken wordt met het naast­ge­le­gen per­ceel van de joodse school dan valt op dat de fun­de­rings­sleu­ven van de syna­goge tot ver onder het niveau inge­gra­ven zijn waar men laat 16e en 17e eeuwse spo­ren kan ver­wach­ten. Alleen de diepst inge­gra­ven spo­ren van kel­ders ble­ven bewaard.

Gevonden waterput van de synagoge, gevonden tijdens de opgraving aan de Kwekelstraat in Gorinchem

Water­put

De water­put bestond uit een kraag van 2 lagen taps toe­lo­pende gele bak­ste­nen (form : ong. 17×8×4 cm, 17e eeuw?) met daar­on­der drie ingra­ven hou­ten vaten van ca. 80 cm hoog die in elkaar geplaatst waren. Alle eiken­hou­ten dui­gen waren nog aan­we­zig. De boven­kant van de ste­nen kraag lag op 0,58 m, de bodem van de put op ÷1,40 m NAP. De ste­nen kraag moet veel hoger zijn geweest , er is mini­maal een meter met­sel­werk ver­dwe­nen. De put was opge­vuld met een vul­ling van sterk humeuze klei en zand. Uit de spaar­zame vond­sten viel op te maken dat de put rond 1750 nog in gebruik moet zijn geweest. De put is al eer­der in onbruik geraakt maar is afge­bro­ken met de aan­leg van de fun­de­ring van de syna­goge. Op drie plek­ken (A, B en C) is wat die­per gegra­ven om de onder­grond te kun­nen bekij­ken. Diepte bij A : ÷1,80 m NAP (onder­kant van de oost­zijde van de water­gang sp. 80), diepte B : ÷0,70 m NAP, diepte C : ÷1,20 m NAP. In alle drie de kijk­ga­ten ble­ken tot op het diep­ste niveau ingra­vin­gen van diepe spo­ren, moge­lijk mest­kui­len, aan­we­zig met 15e eeuws aar­de­werk (grijs aar­de­werk en onge­gla­zuurd Sieg­burg steen­goed). In test­put A bevon­den zich de 16e eeuwse spo­ren van de water­gang. In test­put C wer­den de dag­zo­men zicht­baar van twee opho­ging­sla­gen met bruin­grijze klei met 15e eeuws aar­de­werk, sin­tels en puin. Er waren in de test­put­ten geen spo­ren van bebou­wing uit de peri­ode voor de 18e eeuw.

Geopende watergang

Geo­pende watergang

Watergang

Ten oos­ten van de oos­te­lijke begren­zing van de fun­de­rin­gen van de syna­goge werd de boven­zijde van een met taps toe­lo­pende bak­steen gemet­seld ton­ge­welf aan­ge­trof­fen dat zich uit­strekte vanaf de straat­kant in noord­oos­te­lijke rich­ting, paral­lel aan de zij­ge­vel van de syna­goge, afbui­gend in oos­te­lijke rich­ting onder het ach­ter­huis van huis­num­mer 1412. Het soort bak­steen, de for­ma­ten ervan, en de spe­cie van het boven­ste niveau van deze water­gang was ver­ge­lijk­baar met het met­sel­werk van poe­ren van de syna­goge en het mikwe, en vormt hier­mee waar­schijn­lijk één bouw­fase. Dit gewelf steunde aan weers­zij­den op twee muren, waar­tus­sen zich een onge­veer 60 cm dikke laag beer met 19e en 20e eeuws vondst­ma­te­ri­aal bevond, hoofd­za­ke­lijk glas en aar­de­werk, maar ook rub­ber, melk­dop­pen en een huls van een geweer­pa­troon van Duitse make­lij, date­rend uit 1938, van een kali­ber dat in de Tweede Wereld­oor­log nog gang­baar was. Hier­uit bleek dat dit riool ten tijde van het bestaan van de syna­goge in gebruik moet zijn geweest. Dit bleek ook uit het ver­loop van de afvoer van het mikwe die uit­mondde in dit riool. Op een die­per niveau waren oudere bouw­fa­ses in de twee muren van de water­gang te onder­schei­den. Onder het 19e eeuwse met­sel­werk bevon­den zich enkele niveaus die gemet­seld waren met de aan­mer­ke­lijk klei­nere 17e eeuwse ijsselbakstenen.

Meerdere bouwlagen

Op de laag­ste niveaus wer­den mid­del­grote rood­bak­ken bak­ste­nen aan­ge­trof­fen, vaak met spo­ren van her­ge­bruik. Dit her­ge­bruik was gedu­rende de 15e en 16e eeuw in Gorin­chem gebrui­ke­lijk, het­geen later nog ter sprake zal komen. Veel van de oud­ste spo­ren in de werk­put bevat­ten deze bak­ste­nen. Van­wege het fre­quente her­ge­bruik van bak­ste­nen vor­men deze bevin­din­gen geen uit­ge­spro­ken date­rin­gen, maar getuigt de stra­ti­gra­fi­sche opbouw van de soor­ten bak­steen wel op bouw­fa­ses die zich over meer­dere eeu­wen heb­ben uitgestrekt.

In de oos­te­lijke hoek werd de werk­put tot op 2.00 m –NAP ver­diept en bleek de zui­de­lijke muur van de water­gang tot 1.80 m –NAP gemet­seld te zijn, waar de noor­de­lijke muur op 0.20 m –NAP over­ging in een beschoei­ing van palen en plan­ken. Ver­moe­de­lijk is de zui­de­lijke (en oos­te­lijke) zijde van de water­gang als eer­ste van een bak­ste­nen wal voor­zien, waarop ook de fun­de­rin­gen van de bebou­wing op dit per­ceel wer­den geplaatst (zie ver­der in deze tekst). Langs de noor­de­lijke zijde van deze beschoei­ing leken venige afzet­tin­gen langs dag­zo­men van de klei­ige onder­grond te wij­zen op de aan­we­zig­heid van een sloot of water­loop, als voor­gan­ger van de ste­nen water­gang. De oud­ste dateer­bare vond­sten uit de onder­ste vul­ling van de water­gang dateer­den uit het einde van de 16e eeuw. Het is waar­schijn­lijk dat in deze peri­ode de water­loop is geka­na­li­seerd, het­geen ook over­een­stemt met de his­to­ri­sche bron­nen, waarin sinds het begin van de 17e eeuw de “stads­wa­ter­gang” als per­ceel­schei­ding wordt ver­meld. Het ont­bre­ken van vondst­ma­te­ri­aal uit de 17e en 18e eeuw duidt er op dat de water­gang werd leeg­ge­schept, om dicht­slib­ben te voorkomen.

Foto’s

« van  »

Media

Archeologen vinden negentiende-eeuws serviesgoed, restant synagoge zichtbaar

Archeologen vinden negentiende-eeuws serviesgoed, restant synagoge zichtbaar

GORIN­CHEM – De Kwe­kel­straat in Gorin­chem is al ruim een week een speel­tuin voor Pie­ter Floore en Mar­tin Veen van de gemeen­te­lijke werk­groep arche­o­lo­gie. Met de hulp van enkele vrijwilligers…
Gorcum op zoek naar oude resten synagoge

Gorcum op zoek naar oude resten synagoge

GORIN­CHEM – De gemeente Gorin­chem laat vol­gende maand een arche­o­lo­gisch onder­zoek ver­rich­ten in de Kwe­kel­straat in de hoop iets tast­baars van het Joodse ver­le­den te vin­den. Onder het parkeerterreintje…
Gorinchem stopt ritueel bad onder de grond, een mikweh tussen de heipalen

Gorinchem stopt ritueel bad onder de grond, een mikweh tussen de heipalen

GORIN­CHEM – Onder een beton­nen vloer en tus­sen de heil­pa­len bewaart Gorin­chem een bij­zon­der res­tant van de Joodse gemeen­schap. die vooral tij­dens de vorige eeuw in de stad een opbloei kende:…
Joods ritueel bad blijft behouden

Joods ritueel bad blijft behouden

GORIN­CHEM – Het onlangs opge­gra­ven joods ritu­eel bad aan de Kwe­kel­straat blijft behou­den voor de stad Gorin­chem. De gemeente, en pro­ject­ont­wik­ke­laar ING Vast­goed zul­len de kos­ten voor de verplaatsing…
Joods ritueel bad gevonden

Joods ritueel bad gevonden

GORIN­CHEM – De afge­lo­pen week heeft de gemeen­te­lijke Werk­groep Arche­o­lo­gie met suc­ces een onder­zoek uit­ge­voerd in de Kwe­kel­straat in Gorin­chem. De aan­ge­trof­fen res­ten behoor­den tot de voormalige…
Opgraving naar eergister in Gorinchem

Opgraving naar eergister in Gorinchem

GORIN­CHEM – Aan de zij­muur van het pand ernaast is nog te zien waar de trap van de syna­goge heeft geze­ten. De wand ziet er uit of het gesloopte pand een jaar gele­den nog stond. Het vormt het…
Resten synagoge komen boven

Resten synagoge komen boven

GORIN­CHEM – Wie de afge­lo­pen weken de Kwe­kel­straat in de bin­nen­stad pas­seerde, kon daar vrij­wil­li­gers van de Gor­cumse werk­groep Arche­o­lo­gie aan het werk zien. Onder lei­ding van arche­o­loog Pieter…
Ritueel bad in Gorcum ontdekt

Ritueel bad in Gorcum ontdekt

GORIN­CHEM – In Gor­cum is onder de fun­da­men­ten van de oude syna­goge aan de Kwe­kel­straat 14 een mikwe opge­do­ken. Dat gebeurde tij­dens arche­o­lo­gisch onder­zoek naar de in 1958 gesloopte synagoge.…
Speurneuzen in de Kwekelstraat hebben weer beet, werkgroep ontdekt mikwe.

Speurneuzen in de Kwekelstraat hebben weer beet, werkgroep ontdekt mikwe.

GORIN­CHEM – De gemeen­te­lijke werk­groep arche­o­lo­gie heeft de afge­lo­pen twee weken op een par­keer­plaats in de Kwe­kel­straat gespeurd naar res­tan­ten van de in 1958 gesloopte syna­goge. Naast negentiende…
Wat voor een leek niet veel meer is dan een leuk putje met een trapje, is voor archeologen een wereldontdekking: een heuse mikwe in hartje Gorinchem

Wat voor een leek niet veel meer is dan een leuk putje met een trapje, is voor archeologen een wereldontdekking : een heuse mikwe in hartje Gorinchem

GORIN­CHEM – Vlak voor­dat het bodem­on­der­zoek werd beëin­digd, heeft de gemeen­te­lijke Werk­groep Arche­o­lo­gie op de loca­tie van de vroe­gere syna­goge aan de Kwe­kel­straat in Gorin­chem een joods ritueel …
Werkgroep Archeologie wordt verrast door vondst in Kwekelstraat, ritueel bad gevonden in binnenstad.

Werkgroep Archeologie wordt verrast door vondst in Kwekelstraat, ritueel bad gevonden in binnenstad.

GORIN­CHEM – De gemeen­te­lijke Werk­groep Arche­o­lo­gie heeft vorige week een joods ritu­eel had opge­gra­ven in de bin­nen­stad van Gorin­chem “We wer­den aan­ge­naam ver­rast door de vondst”, bekende medewerker…

Literatuur

Broeken, A., (2006) Gorcumse bodemschatten. Archeologische speurtocht naar de geschiedenis van de Arkelstad, Gorcumse Monumentenreeks 12, Gorinchem, p. 40-45. Broeken, A., (2006)
Een hedendaagse zoektocht: de synagoge aan de Kwekelstraat, in: Gorcumse bodemschatten. Archeologische speurtocht naar de geschiedenis van de Arkelstad, Gorcumse Monumentenreeks 12, Gorinchem, p. 40-45.
Flipbook | PDF (3 MB)
Dautzenberg, M.J.J., (2002) De opgraving van de synagoge te Gorinchem, Hollandia reeks 5, Zaandijk. Dautzenberg, M.J.J., (2002)
De opgraving van de synagoge te Gorinchem, Hollandia reeks 5, Zaandijk.
Flipbook | PDF (7,35 MB)
Evers, L., (1999) Jodendom voor beginners, Amsterdam. Evers, L., (1999)
Jodendom voor beginners, Amsterdam.
WorldCat
Goch, H.A. van (1898) Van Arkel's Oude Veste. Geschied- en Oudheidkundige Aanteekeningen betreffende de Stad Gorinchem en hare voornaamste gebouwen en instellingen, Gorinchem. Goch, H.A. van (1898)
Van Arkel's Oude Veste. Geschied- en Oudheidkundige Aanteekeningen betreffende de Stad Gorinchem en hare voornaamste gebouwen en instellingen, Gorinchem, p. 57-58.
WorldCat | Flipbook | PDF (81 MB)
Michman, J., H. Beem & D. Michman Pinkas. Geschiedenis van de Joodse gemeenschap in Nederland, Amsterdam/Antwerpen. Michman, J., H. Beem & D. Michman
Pinkas. Geschiedenis van de Joodse gemeenschap in Nederland, Amsterdam/Antwerpen.
WorldCat
Oostveen, J. van, (2010) Tabakspijpen van de opgraving Kwekelstraat te Gorinchem, Tiel. Oostveen, J. van, (2010)
Tabakspijpen van de opgraving Kwekelstraat te Gorinchem, Tiel.
Flipbook | PDF (3,72 MB)
Stamkot, B., (1989) Joods Gorcum 1349-1964. Een gedenkboek, Merewade-reeks 11, Gorinchem. Stamkot, B., (1989)
Joods Gorcum 1349-1964. Een gedenkboek, Merewade-reeks 11, Gorinchem.
WorldCat | Flipbook| PDF (17 MB)

Metadata

Administratieve gegevens
Archisnummer(s):onderzoeksmelding: 2142
onderzoek: 13850
Topografische Kaart:38G
Coördinaten:126.500/427.050 (centrum)
Toponiem:Kwekelstraat
Plaats:Gorinchem
Gemeente:Gorinchem
Provincie:Zuid-Holland
Type onderzoek:archeologisch onderzoek middels waarneming
Uitvoerder:Hollandia Archeologen
Projectleider:Drs. P.M. Floore
Opdrachtgever:Gemeente Gorinchem
Bevoegd gezag:Gemeente Gorinchem
Aanvang onderzoek:14 februari 2002
Vondsten & documentatie:Gemeentelijk depot voor archeologie Gorinchem
DANS:https://doi.org/10.17026/dans-z5x-jxy5

Reacties zijn gesloten.