GORINCHEM De Archeologische Werkgroep Gemeente Gorinchem gaat op zoek naar het 15de eeuwse kasteelcomplex ‘De Blauwe Toren’, wanneer eind 1999 wordt begonnen met de versterking van de historische stadswallen.
De Blauwe Toren bevond zich tussen 1461, toen de bouw van het kasteel begon, tot de afbraak in 1578 ongeveer ter hoogte van de Duveltjesgracht en het Tolhuis. Tot in 1831 bleven op deze plek nog resten zichtbaar.
Volgens Martin Veen van de Archeologische Werkgroep is het aannemelijk dat bij de uitvoering van de werkzaamheden aan de wallen delen van de Blauwe Toren bloot komen. Veen die het opvallend vindt dat er geen enkel historisch brononderzoek is verricht naar de geschiedenis van het kasteel, gelooft dat zich nog steeds funderingsresten in de bodem bevinden. Hij hoopt dat het bij de walversterking mogelijk wordt “iets meer te weten te komen over een van de grootste technische prestaties van de middeleeuwse bouwmeesters in ons land”.
Veen heeft onlangs literatuuronderzoek verricht naar De Blauwe Toren. Op basis daarvan neemt hij aan dat het kasteel een oudere voorganger heeft gehad. Het eerste werd gebouwd door de Hollandse graaf Willem VI, nadat deze Gorinchem in 1412 had veroverd op de Arkels. Hij liet toen de Arkelse burcht in het Wijdschild afbreken en begon aan de bouw van een nieuw kasteel aan de Merwede.
Tot dusver is er vanuit gegaan dat dit kasteel van Willem VI en later van Jacoba van Beieren ten zuiden van de huidige Revetsteeg lag en onderdeel uitmaakte van de Middeleeuwse stadsversterkingen. Maar Veen betwijfelt of Willem VI binnen de muren van een hem vijandig gezinde stad heeft gebouwd. Hij vindt een zuidelijker ligging op veilige afstand van de stad meer voor de hand liggen.
Karel de Stoute
Bijna vijftig jaar later, in 1461, begon Karel de Stoute met de uitbreiding van het gebouw, dat bedoeld was als bolwerk tegen zijn vader Philips de Goede, waarmee hij in onmin leefde. Omdat vader en zoon zich in 1465 verzoenden werd het kasteel slechts gedeeltelijk gebouwd. Een markant onderdeel dat wel gereed kwam vormde een grote, uit blauw hardsteen opgetrokken toren op de zuidoosthoek, die de Blauwe Toren werd genoemd.
De geschiedschrijver Abraham Kemp gaf in 1656 in zijn kroniek en uitgebreide beschrijving van het Bourgondische kasteel. Hij beschreef onder meer hoe Karel de Stoute begon met de fundamenten te leggen van “twee groote geweldige Torens aan ’t Kasteel tot Gorinchem, met een lange Zaal omtrent de Merwe (by mijnen tijd nog genoemd den blauwen Toorn) welks gelijk van grootte, dikte en rondigheyd van Toornen. in geheel Duytsland, en Vrankrijk niet en was”.
Het gebouw was een hoogtepunt van middeleeuwse fortificatiekunst en funderingstechniek. Het bestond uit een zeer groot bastion met bijzonder dikke muren, aan de buitenzijde bekleed met vochtwerend blauwe hardsteen. Aangezien het aan de rivier lag moet het funderen volgens Martin Veen een kunststuk zijn geweest waarvoor Karel de Stoute buitenlandse adviseurs nodig moet hebben gehad. Het was een vreemde eend in de Nederlandse bijt. Een dergelijk type versterking kwam enkel in Noord-Frankrijk voor.
Zwakke schakel
Toen de Middeleeuwse vestingmuren rond de binnenstad aan het eind van de zestiende eeuw moesten worden afgebroken, omdat ze niet meer voldeden, moest ook de Blauwe Toren wijken. Het was een zwakke schakel in de verdediging van de stad en paste niet meer in de plannen van vestingontwerper Adriaan Anthonisz, die aan het eind van de zestiende eeuw de nog steeds bestaande wallen ‘bouwde’.
De aanleg van de nieuwe vesting startte in 1578 met de ontmanteling van het kasteel. Geschiedschrijver Kemp schreef daarover : “Dit hoogberoemt Kasteel, dese voortreffelijke Toorens, Poorten, Muyren, Cingelen en ander heerlijke gebouwen zijn beginnen af te breken ’t jaar 1578 en ten lesten tot den grond toe vernielt ’t jaar 1600 hebbende in ’t volkomen gestaan hondert en zeventien jaar, van 1461 tot 1576 en voort stukwijs tot 1600. Sulks dat ik daar nog verscheydenen Gebouwen wel een mans lenghde hoogh, boven den Aarde, al ghesien heb.”
De latere geschiedschrijver Van Goch meldde dat pas in 1831 de laatste brokken uit het zicht verdwenen. Deze overblijfselen spraken ongetwijfeld tot de verbeelding van de inwoners en vormden wellicht de basis voor de plaatselijke versie van het ‘Vrouwtje van Stavoren’. Iedere Gorcumer kent het verhaal over de slechte slotvrouwe die in tijd van hongersnood de gewoonte had haar binnenplein te schrobben met melk totdat God er genoeg van kreeg en haar voor straf met kasteel en al in de Duivelsgracht liet verdwijnen.
23 juni 1998
De Stad Gorinchem