Woudglas

Glas uit de Late Mid­del­eeu­wen. Ver­vaar­digd in de bos­ge­bie­den van Frank­rijk en Duits­land. Het glas heeft meestal een groe­nige, gelige of brui­nige kleur, en is door­gaans nogal dik, een­vou­dig van vorm, vorm­ge­bla­zen en gede­co­reerd met pipet en prunts.

Ken­mer­kend voor de kleur van het glas is het alkali-bestand­deel potas, gewon­nen uit de asres­ten van gebrand beu­ken­hout, varen (ade­laars­va­ren) of van andere houtsoorten.

Glasproductie

Ambachts­lie­den in een glas­werk­plaats. De ene glas­bla­zer doopt zijn lange pijp in de gesmol­ten massa, de ander is aan het bla­zen. Aan de lin­ker­kant bevindt zich een ver­leng­stuk voor het koe­len van het glas, en aan de andere kant vult een assis­tent brand­stof toe aan de diepe oven.