Arche­o­lo­gisch stap­pen­plan : de AMZ-cyclus

De AMZ-cyclus is een vaste pro­ce­dure bin­nen de arche­o­lo­gi­sche monu­men­ten­zorg (AMZ) in Neder­land. De cyclus is ver­an­kerd in de Kwa­li­teits­norm Neder­landse Arche­o­lo­gie (KNA) en geldt als een ver­plicht te vol­gen stap­pen­plan voor archeologen.

In dit stap­pen­plan wordt aan­ge­ge­ven welk tra­ject bij plan­vor­ming bewan­deld moet wor­den als het gaat om het inpas­sen van arche­o­lo­gi­sche waar­den en ver­wach­tin­gen. Het is van groot belang om in een zo vroeg moge­lijk sta­dium van de plan­vor­ming hier­mee reke­ning te hou­den en wel voor­dat men start met de glo­bale invul­ling van een plangebied.

Detail Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW)

Detail Indi­ca­tieve Kaart Arche­o­lo­gi­sche Waar­den (IKAW)

Het stap­pen­plan gaat uit van een brede inven­ta­ri­sa­tie van wat er bekend is over de arche­o­lo­gi­sche waar­den. Op basis daar­van wordt zeer gericht inge­zoomd op voor het plan(gebied) rele­vante arche­o­lo­gi­sche infor­ma­tie. Na iedere stap wordt bere­de­neerd geko­zen voor meer diep­gaand onder­zoek op spe­ci­fieke plek­ken, zodat uit­ein­de­lijk vol­doende bekend is over aan­we­zige vind­plaat­sen om een gemo­ti­veerde afwe­ging in het ruim­te­lijke-orde­nings­pro­ces te kun­nen maken.

1. Bureau­on­der­zoek

Het doel van bureau­on­der­zoek is het ver­wer­ven van infor­ma­tie – aan de hand van bestaande bron­nen – over bekende of te ver­wach­ten arche­o­lo­gi­sche waar­den bin­nen of rele­vant voor het plan­ge­bied. Daar­naast moet het bureau­on­der­zoek inzicht bie­den in even­tu­eel beno­digd inven­ta­ri­se­rend onder­zoek (stap II, zie onder). Een bureau­on­der­zoek bestaat uit een archief- en lite­ra­tuur­on­der­zoek van arche­o­lo­gi­sche en bodem­kun­dige gege­vens die bij RCE, pro­vin­cie, gemeente en/​of andere instan­ties (bij­voor­beeld uni­ver­si­tei­ten of musea) bekend zijn over het betref­fende gebied.

Detail Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland

Detail Cul­tuur­his­to­ri­sche Atlas Zuid-Hol­land, klik op afbeel­ding naar de website

Het Bureau­on­der­zoek dient de vol­gende aspec­ten te behandelen :

  • Aan­ge­ven wat de aan­lei­ding is voor het bureau­on­der­zoek en om welk gebied het gaat. Dit in ver­band met het bepa­len van het onderzoekskader ;
  • Beschrij­ven van het hui­dige gebruik van de loca­tie op basis van beschik­bare rele­vante gegevens ;
  • Beschrij­ven van het his­to­ri­sche grond­ge­bruik of de his­to­ri­sche ont­wik­ke­ling van het gebied op basis van geo­fy­si­sche, fysi­sche en his­to­risch geo­gra­fi­sche gegevens :
    – een korte impres­sie over de onst­aans­ge­schie­de­nis van het landschap ;
    – een impres­sie van de bewoningsgeschiedenis.
  • Beschrij­ven van bekende arche­o­lo­gi­sche waarden :
    – arche­o­lo­gisch waar­de­volle ter­rei­nen zoals deze zijn opge­no­men in het Rijks­mo­nu­men­ten­re­gis­ter van de RCE. Dezelfde ter­rei­nen zijn tevens opge­no­men op de Arche­o­lo­gi­sche Monu­men­ten­kaar­ten (AMK) van de pro­vin­cies. Arche­o­lo­gisch waar­de­volle ter­rei­nen genie­ten wet­te­lijke bescher­ming of die­nen een pla­no­lo­gi­sche bescher­ming te krij­gen bin­nen het bestemmingsplan :
    – arche­o­lo­gi­sche vind­plaat­sen zoals deze in Archis van de RCE aan­we­zig zijn. Clus­te­ring van vind­plaat­sen kan wij­zen op de aan­we­zig­heid van bewo­nings­spo­ren uit het verleden.
  • Beschrij­ven van de arche­o­lo­gi­sche ver­wach­tin­gen en opstel­len van een gespe­ci­fi­ceerd en onder­bouwd ver­wach­tings­mo­del van de ver­wachte arche­o­lo­gi­sche waarden :
    – aan de hand van de door de RCE ont­wik­kelde Indi­ca­tieve Kaart van Arche­o­lo­gi­sche Waar­den (IKAW). Gebie­den met een hoge of mid­del­hoge arche­o­lo­gi­sche ver­wach­tings­waarde of tref­kans komen in ieder geval voor een nader arche­o­lo­gisch onder­zoek in aanmerking ;
    – aan de hand van een meer gede­tail­leerde pro­vin­ci­ale c.q. gemeen­te­lijke ver­wach­tings­kaart zoals die bij­voor­beeld ook voor Gorin­chem is vastgesteld.
  • Rap­por­tage met daarin advi­se­ring ten behoeve van het ver­volg­tra­ject gere­la­teerd aan de ver­schil­lende sta­dia van het planvormingsproces.
Detailkaart Archis Gorinchem

Detail­kaart uit Archis 3.0

2. Inven­ta­ri­se­rend veld­on­der­zoek (IVO)

Het doel van het inven­ta­ri­se­rend veld­on­der­zoek is het zeer gericht aan­vul­len en toet­sen van de uit­kom­sten van het bureau­on­der­zoek. Staps­ge­wijs wordt beke­ken óf er arche­o­lo­gi­sche waar­den aan­we­zig zijn en zo ja, wat dan de aard, karak­ter, omvang, date­ring, gaaf­heid, con­ser­ve­ring en rela­tieve kwa­li­teit is. Ten behoeve van een IVO dient een Pro­gramma van Eisen (PvE) opge­steld te wor­den. In prin­cipe wordt het IVO uit­ge­voerd op basis van een Plan van Aan­pak (PvA). Het onder­zoek kan bestaan uit de vol­gende methoden :

  • non-destruc­tieve metho­den : geo­fy­si­sche methoden ;
  • wei­nig destruc­tieve metho­den : opper­vlak­te­kar­te­ring, boor­on­der­zoek, son­de­ring (put­jes van maxi­maal een vier­kante meter);
  • destruc­tieve metho­den : proefsleuven.

Welke metho­den (kun­nen) wor­den inge­zet hangt af van de loca­tie en vraag­stel­ling. De onder­bou­wing voor de in te zet­ten metho­den is in het bureau­on­der­zoek gege­ven. Een inven­ta­ri­se­rend veld­on­der­zoek moet lei­den tot een waar­de­ring en een arche­o­lo­gisch inhou­de­lijk selec­tie­ad­vies aan het bevoegd gezag.

Voorbeeld non-destructief onderzoek met behulp van een grondradar

Voor­beeld van non-destruc­tief onder­zoek met behulp van een grondradar

Nadere toe­lich­ting onder­zoeks­me­tho­den : 1 en 2 :
Bij non-destruc­tieve metho­den moet men den­ken aan elek­tri­sche, mag­ne­ti­sche en elek­tro­mag­ne­ti­sche metho­den, even­tu­eel in com­bi­na­tie met remote sen­sing tech­nie­ken.
Bij wei­nig destruc­tieve metho­den gaat het om opper­vlak­te­kar­te­ring en boor­on­der­zoek. Dit houdt in dat het plan­ge­bied wordt gekar­teerd door mid­del van het “belo­pen” van akkers en wei­lan­den, waar­bij gezocht wordt naar aan­wij­zin­gen voor de aan­we­zig­heid van arche­o­lo­gi­sche waar­den. Daar­naast wordt door mid­del van borin­gen onder­zocht hoe het staat met de bodem­op­bouw, en of er arche­o­lo­gi­sche lagen of indi­ca­to­ren te onder­schei­den zijn. De aan­ge­trof­fen vind­plaat­sen kun­nen ver­vol­gens nader beke­ken wor­den met een meer diep­gaand boor­on­der­zoek . Dit levert nadere infor­ma­tie over de omvang en waar­de­ring op. Soms is het nodig om in dit sta­dium proef­put­jes te graven. 
Een proef­sleu­ven­on­der­zoek wordt uit­ge­voerd indien uit de min­der destruc­tieve onder­zoeks­me­tho­den is geble­ken dat er in een plan­ge­bied waar­de­volle arche­o­lo­gi­sche vind­plaat­sen aan­we­zig zijn. Door mid­del van het gra­ven van een aan­tal proef­sleu­ven kun­nen de exacte begren­zing, de date­ring en de graad van con­ser­ve­ring van een vind­plaats wor­den onder­zocht. Uit het proef­sleu­ven­on­der­zoek moet blij­ken of een vind­plaats behou­dens­waar­dig of zelfs bescher­mens­waar­dig is. Is dit het geval, dan zal beke­ken moe­ten wor­den of de vind­plaats inge­past kan wor­den in het plan. Het rijks- en ook het pro­vin­ci­aal arche­o­lo­gie­be­leid gaat in eer­ste instan­tie uit van behoud van het bodem­ar­chief in situ (ter plekke in de bodem).

Voorbeeld van een proefsleuven onderzoek plangebied Hoog Dalem (2006)

Voor­beeld van een proef­sleu­ven onder­zoek plan­ge­bied Hoog Dalem (2006)

Even­tu­eel : 3. Opgra­ven ofwel arche­o­lo­gisch vervolgonderzoek

Indien het niet moge­lijk is een ‘behou­dens­waar­dige’ of ‘bescher­mens­waar­dige’ vind­plaats in situ te bewa­ren, zal het hier aan­we­zige bodem­ar­chief voor het nage­slacht bewaard die­nen te wor­den door mid­del van een vlak-dek­kend onder­zoek (opgra­ving). Alleen dan is deze stap (3) noodzakelijk.

Bron : Rijks­dienst voor het Cul­tu­reel Erf­goed (RCE)

Reacties zijn gesloten.